Abbildungen der Seite
PDF
EPUB

haar te groot acht, om een woord van dank van mijn lippen te hooren. 0, juffrouw Düringh, Marie, wildet gij nog aan mij gelooven! Ik vernam uw vertrek naar Indië, en hoopte. Te vergeefs! Mijn God, mag mijn strijd dan nog niet eindigen? Moet ik immer lijden, alleen en eenzaam, den zwerver gelijk zonder eigen tehuis ?"

Hij zweeg een oogenblik; Marie had haar hoofd een weinig afgewend; haar ontroering was haar te sterk.

Daar was hij weder aan haar zijde, hij, dien zij lief had; daar pleitte hij voor zich en zij wist dat ieder zijner woorden waarheid was. En toch, zij wilde niet toegeven. Eén zwakheid thans kon haar misschien een heel leven door berouwen, want welk geluk was er te wachten in een echt met dien twijfelaar? Hij had haar meisjes waarde, haar liefde mistrouwd, hij wist niet wat liefde was.

Thans sprak Walther weder, en zijn stem klonk zoo ernstig dat hij de diepste snaren haars harten trillen deed van innerlijk leed.,,Moet ik gelooven", zoo klonk het,,,dat ik nimmer mij zelf in uwe oogen rechtvaardigen kan, dat gij mij nooit de zwakheid van een oogenblik vergeven wilt ?"

„Neen", sprak zij zacht, „ik wil u vergeven wat gij mij misdeed, ik wil uw driftig woord vergeten."

„En dat is alles ?" riep hij opgewonden uit, want haar stem zeide hem wat hij te hopen had. „Vergiffenis biedt mij de vrouw die ik aanbid, vergiffenis...... niets meer!" Zijn stem klonk hartstochtelijk en toornig beide. Een bloedroode kleur was hem in het gezicht gestegen. „Ach", ging hij voort,,,vergiffenis! Een schoon woord voorwaar; vergiffenis voor een enkele daad, die haar eigen ellende medebracht, vergiffenis voor weken van tweestrijd, van zorg en verdriet! Dat is alles !"

Marie's hoofd leunde op haar hand en trauen ontrolden haar oogen. „Gij weent?" en zacht klonken deze woorden van Walther. „Gij weent; wien gelden die tranen ?"

,,Den man, dien ik eens beminde." „En dien gij nog lief hebt! Marie, onthoud mij die bekentenis niet." ,,Neen", sprak zij standvastig,,,eens heb ik bemind doch dat is voorbij, voor immer voorbij. De vrienden hand wil ik u met mijn vergiffenis reiken; maar liefde beheerscht mij reeds lang niet meer!" ,,Is dat uw laatste woord ?"

„Wat kan ik u meer zeggen? Wij beiden zijn nu eenmaal gescheiden, en wat eens was kan nimmer worden."

,,Zoo zoo, gij beiden in gesprek", klonk Betsy's heldere stem.,,Ik werd langer opgehouden dan ik verwachtte; het is hoog tijd dat

naar huis teruggaan", en haar arm aan Marie gevend, daar j zeer goed zag dat deze zeer ontroerd was, liep zij met haar voort en trachtte schertsend iets van het stijve van deze wandeling te ont

nemen.

Bij het huis nam Walther afscheid, en behield Marie's hand, die hem aarzelend gereikt werd, een weinig langer in de zijne dan die der vriendin.

,,Nimmer meer", vroeg hij nog eens, zeer zacht.

Zij hief fier het hoofd op; nieuwe moed straalde op haar gelaat, en zelfbeheersching. Dat was haar antwoord.

(Wordt vervolgd.)

Ideeën voor en over koloniale politiek.

WESTERSCHE WETTEN EN OOSTERSCHE HâDATS.

When the history of India during the last twenty years of our rule comes to be written, the reader will be astonished at the perfect plague of laws which has swept over the country.

Es erben sich Gesetz' und Rechte

Wie ein' ewige Krankheit fort.

And truly might the cynical native critic add:

Vom Rechte das mit uns geboren ist,

Vom dem ist, leider! nie die Frage.

No doubt the substitution of a foreign Government based on law for an indigenous one based on personal will has to some extent necessitated the change from unwritten and expansive customs to written and stereotyped codes; but the very fact that such a process has proved inevitable, and that the act of translation constitutes in itself a gigantic revolution, makes it all the more incumbent on the Indian Government to limit it to what is absolutely necessary, and to discourage speculative legislation like that which is now in vogue. It is too often forgotten that it is men and not machines that have to be set in motion, and that legal rights require popular recognition before they can be truly said to exist. Otherwise they remain in vacuo, unsanctioned by that which can alone give them true sanction the general consciousness of their social helpfulness.

(A. K. CONNELL, Discontent and danger in India, 1880).

VRIJHEID VAN CRITIEK.

There is no subject too sacred to be touched by reason. The more that the free minds of free men and the free tongues and the free pens of men free from all restraints but those of due responsability and conscience are brought to bear upon a subject, the better for truth. (Westminster Review, January 1881).

INDO-EUROPEANEN.

There is a tendency in men of deep convictions to become sterner under an Indian sun, and surrounded by the facts of Indian life..... When a man retires from India under ordinary circumstances, be generally fancies that he will fit into old associations from wheree he was taken, and he finds that he fits to nothing (if he ventures to quit London), unless it is a bowling-green or a news-room. If he be of a political turn, he may become an extreme Tory or an extreme Radical; but even then, as a Tory he appeals his friends with what they deem perfectly revolutionary views as to land, and much besides. or as a Radical drives other Radicals wild with his notions as to strong government. He is the round man in the square hole, go where he may. These are some of the many penalties paid for the advantages of an Indian career.

(JAMES ROUTLEDGE, Journal of the E. I. Association, 1878).

HET MEEST NOODIGE VOOR DEN LANDBOUW.

The most important requisite for efficient cultivation is, that the farmer shall be secure of the return from any extra labour or expenditure he may put into the soil. All uncertain, short, or unprotected tenures are incompatible with such a requisite, and therefore to be condemned as injurious to individuals and to the country.

(ROBERT JAMIESON, Political Economy for business peoples, 1880).

VOOR CONSERVATIEVEN.

Pour avoir quelque chose à conserver, il faudrait commencer par rebâtir.

(Revue Britannique, Février 1881).

De zwevende kabelspoorweg en zijn toepassing bij de ontginning der Ombilinkolen,

DOOR

D. D. VET H.

De grondslag waarop dit middel van vervoer berust, is het bekende denkbeeld om een, bij wijze van telegraafdraad vrij in de lucht hangenden kabel als spoorbaan te gebruiken voor het vervoer van kleine wagens, die door menschenhand of door een tweeden zich bewegenden kabel worden voortbewogen.

De inrichting van zulk een zwevenden kabelspoorweg, voor doorgaand vervoer in beide richtingen, zooals hij in de laatste jaren door A. Bleichert te Leipzig, specialiteit in het aanleggen van kabelspoorwegen, wordt gebouwd, is de volgende.

Het kabelspoor wordt gevormd door twee parallel loopende staaldraadkabels of aan elkander gesmede ronde ijzeren stangen, welke op houten of ijzeren staanders rusten, waarvan de hoogten en onderlinge afstanden van den aard van het terrein afhangen. De afstanden bedragen gewoonlijk 25 à 30 M., maar spanningen van verscheidene honderden meters leveren geen bezwaar op. De kabels worden aan de ééne zijde vast verankerd en aan de andere zijde door middel van een gewicht in de noodige spanning gehouden. Aan de beide uiteinden zijn de beide kabelsporen door middel van een wissel, uit op den smallen kant gesteld bandijzer bestaande, met elkander verbonden.

De vervoerbakken hangen aan de ééne zijde van kleine wagentjes, op twee, in één vlak liggende en van een groef voorziene wielen, Deel I, 1881.

53

[ocr errors][merged small]
« ZurückWeiter »