Abbildungen der Seite
PDF
EPUB

EEN NIEUWE GOUVERNEUR VOOR ATJEH.

De Staatscourant van den 19en dezer bracht de volgende onaange naam verrassende tijding:

»Van den gouverneur-generaal van Ned.-Indië is het telegraphisch bericht ontvangen, dat, ingevolge de Koninklijke machtiging, verleend in October 1879, het burgerlijk bestuur in Atjeh is ingevoerd, dat onder nadere goedkeuring van het Opperbestuur een volledige gewestelijke organisatie en een regeling van bet rechtswezen zijn vastgesteld, en dat tot gouverneur van Atjeh en Onderhoorighede is benoemd de heer Pruys van der Hoeven."

[ocr errors]

-

Algemeen maakte die tijding hier te lande een onaangenamen indruk. Bladen van de meest uiteenloopende richtingen zoowel het Handelsblad als de Amsterdamsche Courant en zoowel het Dagblad s het Vaderland b. v. gaven daarvan blijk. Het Vaderland schreef o. a. >> Wij willen alleen herinneren hetgeen in de Tweede Kamer bij de beraadslaging over het adres van antwoord op de Troonrede den 2 Sept. van het vorige jaar gezegd is. De optimistische beschouwing der Troonrede vond in de Kamer geen bepaalden weerklank en zelfs werd in het adres van antwoord uitdrukkelijk voor te hoog gespannen ver wachtingen gewaarschuwd. Algemeen was dan ook in de Kamer het verzet tegen plannen van een overhaaste wijziging van het bestuur van Atjeh. De heer Rutgers van Rozenburg o. a., die het antwoord der Kamer een »scherpen en veel beteekenenden wenk" noemde, deed uitkomen, dat de Regeering, als zij niet de verwerping van de Atjelparagraaf vorderde, er mede rekening zou hebben te houden. De heer Kool vond in den toestand van Sumatra's Noordkust aanleiding on tot groote voorzichtigheid aan te manen. De heer Keuchenius wilde de zaken overlaten aan den Gouverneur-Generaal in overleg met den bekwamen en dapperen gouverneur van der Heyden. De heer De Casem broot voegde zijn waarschuwende stem bij die der anderen. En de Minister van Koloniën antwoordde uitdrukkelijk op al die waarschu wingen: »Aan overhaaste invoering van een burgerlijk bestuur, gelijk eenige leden vreezen, in een land dat daarvoor nog niet geschikt is wordt door de Indische Regeering niet gedacht, en daarvan is in de troonrede ook niet gerept." Overigens wees hij er nog op, dat een burgerlijk bestuur volstrekt niet behoeft te zijn een bestuur onder een burgerlijk hoofd, want het burgerlijk bestuur kan ook zeer wel door een militair worden gevoerd. Ná dat alles komt het bericht uit Indie dubbel vreemd voor. Daarenboven geeft het nog aanleiding tot ver schillende vragen. Zijn de omstandigheden tusschen October van het vorige jaar en nu zóó veranderd, dat hetgeen, waaraan toen niet gedacht werd, nu als noodzakelijk moet worden beschouwd? Waarom heeft de Gouverneur-Generaal Van Lansberge dien gewichtigen maatregel willen nemen aan den vooravond van zijn aftreden, en waaron is daarmede niet gewacht tot het optreden van den heer 's Jacob, die in de mogelijke gevolgen van den maatregel zal moeten voorzien? Is de maatregel geschied in overleg met den Gouverneur van Atjeh, ran wien het bekend is dat hij nog voor korten tijd een militairen bevelhebber hoog noodig achtte, waarom hij dan ook zelf in het belang der zaak zich bereid verklaard had nog eenigen tijd te Atjeh te willen

[graphic]

blijven? Is het ontslag van generaal Van der Heijden geschied op diens verzoek en zóó dat er niet de minste krenking in gelegen is voor den man, aan wien Nederland zulke groote verplichtingen heeft?"

Het antwoord op de laatste twee vragen bleef niet lang uit: Generaal van der Heijden werd niet op verzoek van zijn betrekking als gouverneur en militair bevelhebber van Atjeh ontheven. Tevens werd bekend, dat de Generaal den Gouverneur-Generaal verlof gevraagd had, om naar Padang te gaan, ten einde daar den nieuwen Landvoogd bij zijn aankomst te verwelkomen, en dat dit verlof geweigerd was!

>Hoe," vraagt het Utrechtsch Dagblad, zal de aftredende Gouverneur-Generaal zich over deze handelingen verantwoorden? Zal de heer v. Lansberge kalm op een buitengoed zich terugtrekken, nadat hij den man, wien de Koning, de regeering, de natie huldigden, zóó bejegende, nadat hij misschien op de onvoorzichtigste wijze Atjeh beroofde van den bestuurder, die door zijn naam alleen op de bevolking den grootsten invloed uitoefende? Is dat het loon, dat Nederland voor zijne helden, voor de mannen, waarop het roem draagt, wenscht weggelegd te zien ?" Het spijt ons, het Utrechtsch Dagblad op gebrek aan kalmte en bezadigdheid te betrappen, en begrijpt het niet, dat men van een afgetreden Gouverneur-Generaal geen verantwoording vraagt?

Men heeft te Buitenzorg de finale onderwerping van Atjeh willen decreteeren, gelooven wij, om een weinig roemrijk bestuur van zes jaar althans een schijn van luister bij te zetten.

Koloniale litteratuur.

CRITISCHE OVERZICHTEN.

Selected essays on language, mythol and religion by F. MAX Müller. In 195 volumes. London, LONGMANS, GREEN, AND (" 1880. 8°.

Oude bekenden in een nieuw gewaad, zoo mogen we wel de >>Essays" noemen, die ons kort geleden door Max Müller werden aangeboden in een tweetal net gebonden deeltjes, waarvan het tweed meer uitsluitend over onderwerpen handelt, die voor den beoefena van en belangstellende in de Indologische wetenschap niet van belang ontbloot zijn. De bundel wordt geopend met de rede, door Max Miller gehouden op het Internationaal Congres van Orientalisten, dat te Londen in September 1874 werd gehouden. De tweede studie is de bekende lezing over de zending in de Westminster Abdij, welke later gelijk velen zich herinneren zullen, door Busken Huet opzettelijk besproken geworden. Uit de »Fortnightly Review" van Juli 1874 is Voorts overgenomen de verhandeling over de levensvatbaarheid van het Brahmanisme; uit de »Edinburgh Review" van 1862 eene ander over het Buddhisme, en uit de »Times" van 1857 en 1880 eene derde en vierde over de Buddhistische pelgrims en het Semitisch theïsme, terwijl mede is afgedrukt een opstel, gericht aan den Elter of The Times" over de beteekenis van het Nirvâna (1857). Eindelijk bevat de bundel Max Müller's voordrachten over de Vedas (Maart 1865. over het Buddhistisch nihilisme (September 1869), over Sanskritische texten, in Japan ontdekt (Febr 1880), terwijl 't geheel besloten wordt met een drietal studien over Popol Vuh, over de analogien in de vergelijkende godsdienstwetenschap en over de vrijheid.

Ons een te

mono

De naam van den geleerden Orientalist heeft ook bij goeden klank, dan dat het noodig zou zijn in eenige nadere ontwikke ling te treden omtrent de wijze, waarop de meegedeelde onderwerpen

[graphic]

door hem zijn behandeld; de eenvoudige aanduiding daarvan, moge daarom voldoende zijn om aan deze nieuwe uitgave der » Essays" over taal, mythologie en godsdienst een gunstig onthaal te verzekeren.

C.

Indien in Wort und Bild. Eine Schilderung des Indischen Kaiserreiches von EMIL SCHLAGINTWEIT. Erster Band. Leipzig, HEINRICH SCHMIDT & CARL GÜNTHER. 1880. folio.

Reeds vroeger maakten wij met een enkel woord melding van de voorgenomen uitgave van dit prachtwerk. Thans ligt het eerste deel er van voor ons, waarin achtereenvolgens worden behandeld het land en de producten van Indië, Bombay, het volk en het kasten wezen, Dekhan, Haidarabad, Madras, de Nilgiris, het Christendom in Indië, de godsdienst der Hindus, Orissa, Bengalen en Behar. Wettigde reeds de inzage der eerste afleveringen het vermoeden, dat ons een prachtwerk van den eersten rang zou worden aangeboden, nu het eerste deel voltooid is, mag terecht de verklaring worden afgelegd, dat de gekoesterde verwachting vervuld, zoo niet overtroffen is. Zeer juist is, naar we gelooven, het oordeel, kort en pittig, dat daaromtrent in de jongst verschenen 2e aflevering van het 27e dl. van Dr. A. Petermann's Mittheilungen aldus geformuleerd wordt: »Die 228 Illustrationen des ersten Bandes, worunter 56 die ganze hohe Quartseite einnehmen, sind nicht nur gute, grossentheils vortreffliche Holzschnitte, sondern nach Gegenstand und Auffassung gut ausgewählt und meistens neu. Jeder Beschauer wird sich durch sie gefesselt fühlen, mag er nun mehr der tropischen Natur, oder den Physiognomien, Costümen, Geräthen, Behausungen der verschiedenen Völkerschaften, oder den eigenartigen, bald barocken, bald märchenhaft schönen Bauten Interesse entgegen bringen. Und wenn er, angeregt durch die überaus mannigfaltigen Formen jener fremden Culturwelt, Aufklärung im Texte sucht, wird ihn der Reichthum des Gebotenen, die aus eingehender Literaturkenntniss hervorgegangene vollkommene Beherrschung des Gegenstandes überraschen, da man bei einem Bilderwerke in der Regel keinen gelehrten Text erwartet. Die Gelehrsamkeit zeigt sich allerdings hier nicht in dem Anhäufen von Thatsachen und dem Prunken mit Citaten; der Verfasser ist weit über den Standpunkt der blossen Compilation hinaus zur freien Gestaltung seiner aus ernsten Studien gewonnenen Anschauungen vorgeschritten. Wir kennen kein anderers Werk, welches sich in ähnlicher Weise dazu eignete, als angenehmer und zuverlässiger Führer für die Wunderwelt Indiens zu dienen. Hoch steht es über den vielgepriesenen Bilderbüchern, die heutzutage als Reisewerke von grosser Bedeutung auf den Markt gebracht werden, aber weder inhaltlich noch künstlerisch einem einigermaassen geläuterten Geschmack behagen können."

BERICHTEN EN MEDEDEELINGEN.

Een oude bekende in een nieuw gewaad. In 1877 werd aan den heer C. F. Stemler, te Amsterdam, opgedragen een Schoolkaart uit te geven van den Nederlandschen Oost-Indischen Archipel ontworpen door Jonkh. Von Schmidt auf Altenstadt, ten dienste van het onderwijs in Indië. Naar het schijnt, is onbekendheid met de behoeften, die in Nederland aan een dergelijke kaart bestaat, de oorzaak geweest dat er niet zooveel exemplaren werden afgedrukt, als men stellig zou hebben gedaan, wanneer men de overtuiging had gehad, dat eene totaal blinde kaart van 3 Meter breedte niet zou afschrikken, haar op de scholen in te voeren. Doch de nog steeds voortdurende aanvragen, nadat de betrekkelijk ruime overdruk dezer kaart is uitverkocht, deden den uitgever onlangs besluiten eene nieuwe uitgave te ondernemen; maar dan, volgens ontvangen opmerkingen. voorzien van de cartons der voornaamste streken van den Oost-Indischen Archipel en van benaming of lettering. De afmeting der kaart zal in de breedte ruim 2 Meter en in de hoogte ruim 1.50 Meter zijn. In kleuren gedrukt, zal zij een getrouw en duidelijk beeld van den Oost-Indischen rchipel weergeven, terwijl de grenzen der residentien en rijken door zeer duidelijke onderscheiding niet aan het oog ontsnappen. De donkere tint der zee zal de diepte van meer dan 100 vadem doen zien om de verdeeling in eene Aziatische en Australische helft aan te geven; de kleur der vulkaantoppen zal den uitgestrekten gordel doen uitkomen; spoorweg-, stoomvaart- en telegraaflijnen met de vuurtorens zullen aanwijzen welke plaatsen of streken van den Archipel voor den handel het belangrijkst zijn, terwijl de lettering voor alle benamingen, doelmatig verkort en met oordeel geplaatst, zoodanig gekozen is, dat zij, hoewel goed leesbaar, het beeld der kaart niet schaadt.

Het is te verwachten dat aan de bewerking dezer kaart door den uitgever de noodige zorg zal worden gewijd, terwijl hij zeker de noodige deelneming bij zijne onderneming zal ondervinden, waarmede men met Juli of Augustus dezes jaars gereed hoopt te zijn.

Een reeds lang bekend jubilé. In den 2en jaargang, n. 20, 28 Februari 1881, van het »Aardrijkskundig Weekblad" wordt de klacht vernomen, dat het volstrekt geen ongewoon verschijnsel is, dat de roem van eigen landgenooten ons Nederlanders 't eerst in vreemde taal ter oore komt, dat wij met naïeve verwondering in buitenlandsche bladen de grootheid van eigen land-, soms stadgenooten leeren beseffen, die wij voorheen of niet kenden of door kleinmoedige geringschatting van 'tgeen eigen bodem oplevert, niet genoeg waardeerden. Al heel weinig kent men in ons land de uitstekende mannen, die in onze Indische bezittingen in dienst van wetenschap of kunst werkzaam zijn. Met name wordt gewezen op Teysmann, wiens verdiensten echter ook in zijn vaderland niet onbekend gebleven zijn, doch wiens 50jarig jubilée men eerst uit de Annales de l'extrême Orient," te Parijs uitge geven, moest vernemen, waarom men dan ook meende geen overbodig werk

« ZurückWeiter »