Abbildungen der Seite
PDF
EPUB

Den 22en November 1880 eindelijk gaf de minister van Goltstein te kennen, dat hij in 1881 een voorstel tot gedeeltelijke afschaffing der heerendiensten hoopte in te dienen, en zeer zeker" droeg de Minister thans reeds kennis van de nieuwe ordonnantie betreffende de heerendiensten, den 31en December j. 1. door den GouverneurGeneraal onderteekend.

Op dien grond nu meent het Handelsblad, dat de Minister het onderzoek als gesloten beschouwt, en ten bewijze daarvan de ordonnantie wenscht over te leggen. Het brengt echter daartegen in, dat geheel dezelfde opsomming van heerendiensten, als men in die ordonnantie aantreft, reeds te vinden is in het Koloniaal verslag over 1878, met één enkele uitzondering. »Er komt in het verslag geregeld een categorie van diensten voor, die in de ordonnantie wordt gemist. Namelijk onderhoud van schoollokalen voor inlanders (alleen wanneer het onderwijs, daarin van gouvernementswege te geven, geheel kosteloos is.) Hiervoor zijn in 1878 gevergd 373, zegge drie honderd drie en zeventig dagdiensten. De opheffing van dien drukkenden (!) last is dus een hervorming."

Daarmede gelooft het Handelsblad het karakter der ordonnantie van 31 December 1880 genoegzaam in het licht gesteld te hebben. Op zich zelve levert zij nagenoeg niets, maar zij is een inleiding tot een proeve van hervorming..." »Men staat thans, of meent te staan, op vasten wettelijken bodem, waaruit verdere operatiën worden voorbereid." De Minister wil het denkbeeld om heerendiensten op te heffen tegen equivalent in geldbelasting »gedeeltelijk ten uitvoer leggen".

Wij hopen dat het Handelsblad gelijk heeft. Goede teekenen daarvoor zien wij echter nog niet.

Varia.

TWEE ADRESSEN IN ZAKE DR. B. F. MATTHES.

Gelijk verwacht kon worden, heeft het Koninklijk Instituut voor de taal-, land- en volkenkunde van Nederlandsch-Indië zich de belangen der studie van de Makassaarsche en Boegineesche taal- en letterkunde aangetrokken en zich daartoe, onder dagteekening van 28 Februari jl. bij adressen tot de Ministers van Binnenlandsche Zaken en Kolonien gewend. Wij zijn in staat gesteld, van die beide adressen hieronder ee afschrift mede te deelen.

Het adres aan den Minister van Binnenlandsche Zaken luidt als volgt:

Excellentie!

's-Gravenhage, den 28en Februari 1881.

In de overtuiging, dat het belang der wetenschap ook dat van den Staat is en dat Nederland geroepen is om in de kennis van de taal, land- en volkenkunde van den Indischen Archipel niet alleen met vreemde rijken te wedijveren, maar ze te overtreffen, neemt het Koninklijk Instituut voor de taal-, land- en volkenkunde van Ned.Indië de vrijheid zich tot Uwe Excellentie te wenden om Uwe aandacht te vestigen op de belangen der studie van de talen van Zuidelijk Celebes, het Makassaarsch en Boegineesch.

Het is bekend, dat weinig talen van den Archipel in rijkdom van letterkundige gewrochten zich met de bovengenoemde kunnen meten, en het zou bevreemding kunnen wekken, dat de studie er van be trekkelijk zoo weinig verbreid is, wist men niet tevens hoe lang het duurt vóórdat de vaste grondslagen van een nieuw vak van wetenschap gelegd zijn en hoe bezwaarlijk het is eenig vak zonder voorlichting en leiding met vrucht te beoefenen.

Dank zij de onvermoeide werkzaamheid van Dr. B. F. Matthes gedurende een dertigjarig verblijf op Celebes zijn de onmisbare grondslagen gelegd. Aan hem toch heeft men te danken eene reeks van werken over de Makassaarsche en Boegineesche taal- en letterkunde, belangrijke mededeelingen over de toestanden van land en volk van

Zuid-Celebes, die zoozeer worden verduidelijkt door de rijke verzameling van ethnographische voorwerpen, door hem zoo belangeloos aan het Rijks Museum te Leiden geschonken.

Ontbreekt het derhalve niet aan materiëele hulpmiddelen voor de studie, de zoo noodige leiding en het mondeling onderricht in het Makassaarsch en Boegineesch worden aan de Rijks Universiteiten ten eenenmale gemist.

Ware er geen geleerde te vinden, wien men het onderwijs in de meergemelde vakken van wetenschap zou kunnen opdragen, dan zou het Instituut het niet gewaagd hebben de aandacht van Uwe Excellentie op eene, naar zijn gevoelen, bestaande leemte in het Indol gisch onderwijs te vestigen. Maar nu Dr. Matthes in het vaderland is teruggekeerd en dus van zijne bekwaamheid en talenten partij kan getrokken worden, mag het Instituut niet verzuimen de overtuiging uit te spreken, dat nu de gelegenheid zich als van zelve aanbiedt om de studie van het Makassaarsch en Boegineesch op krachtige wijze te bevorderen.

Op welke wijze zulks het gevoegelijkst en ten oorbaar van den lande geschieden kan, blijve aan het verlicht oordeel van Uwe Excellentie overgelaten.

Namens het Koninklijk Instituut voor de taal-, landen volkenkunde van Nederlandsch-Indië.

(w. g.) Jhr. Mr. W. VAN RAPPARD,

Voorzitter.

Dr. TH. CH. L. WIJNMALEN,

Secretaris.

Het adres, aan den Minister van Koloniën verzonden, is van den volgenden inhoud:

Excellentie!

's-Gravenhage, den 28en Februari 1881.

Het zij aan het Koninklijk Instituut voor de taal-, land- en volkenkunde van Nederlandsch-Indië vergund zich tot Uwe Excellentie te wenden in het belang eener zaak, waarvan het Instituut zich overtuigd houdt dat zij bij U levendige sympathie wekt.

Voor eenigen tijd is Dr. B. F. Matthes, na zijne hem van regeeringswege opgedragen taak aan de kweekschool voor onderwijzers te Makasser volbracht te hebben, in het vaderland teruggekeerd, in het bezit van rijke materialen voor de taal-, land- en volkenkunde van ZuidelijkCelebes. Bij de bekwaamheid en den ijver, welke de heer Matthes gedurende zijn dertigjarig verblijf op Celebes heeft doen blijken, kan met grond verondersteld worden, dat het ten zeerste in het belang der Indologische wetenschap, en dus ook van Nederlandsch-Indië en van den lande zou wezen, indien de talenten en de bouwstoffen van den heer Matthes niet ongebruikt bleven. Om zich er van te verDeel I, 1881.

48

zekeren, dat de vruchten van zijne veeljarige studie en omvangrijke kennis niet verloren gaan, zou het wenschelijk wezen dat hem, die thans zonder betrekking is, eene bepaalde opdracht werd gegeven ter verwerking van de door hem verzamelde materialen. De aard en omvang van de op te dragen taak, alsmede de wijze, waarop de Staat zich van de diensten van Dr. Matthes verzekeren zal, blijve aan het beleid van Uwe Excellentie overgelaten; het Koninklijk Instituut mag van zijnen kant de gelegenheid niet laten voorbijgaan om Uwe aandacht te vestigen op eene goede zaak, welke het in Uwe belangstelling met vrijmoedigheid en vertrouwen aanbeveelt.

Namens het Koninklijk Instituut voor de laal-, landen volkenkunde van Nederlandsch-Indië.

(w. g.) Jhr. Mr. W. VAN RAPPARD,

[blocks in formation]

EEN MAATREGEL IN HET BELANG VAN HET EUROPEESCH ONDERWIJS.

Art. 29 van het Staatsblad van 1873 No. 65, het Reglement van Orde, Tucht en Beheer voor de openbare lagere scholen in NederlanschIndië, is gewijzigd. Het schoolgeld bedroeg

[merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][ocr errors][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][ocr errors][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small]

Den vrijgevigen maatregel, waardoor vooral de zoogenaamde inland sche kinderen gebaat worden, vermelden wij met groot genoegen.

[graphic]

VACCINE-DWANG?

De heer Keuchenius zal als lid der Tweede Kamer den Minister van Koloniën interpelleeren over een besluit van den Gouverneur-Generaal, waarbij den zendeling-leeraar Bieger in de residentie Bagelen te kennen gegeven werd, dat indien de gemoedsbezwaren zijner leerlingen tegen de vaccine niet ophouden, zijn prediking, waardoor die bezwaren in het leven worden geroepen, door de Regeering schadelijk moet worden. geacht."

[ocr errors]

Wij kunnen niet beoordeelen of de Regeering het ontstaan der gemoedsbezwaren tegen de vaccine ten rechte aan den invloed van den zendeling toeschrijft, maar dat zij door de nieuwe hindernis tegen de vaccine zeer ontstemd is, vinden wij alleszins natuurlijk. De Regeering toch heeft zich tal van jaren bijzonder veel moeite gegeven, om de bedenkingen die er bij de Oosterlingen tegen het inenten moesten bestaan uit den weg te ruimen; zij heeft afzonderlijke vaccinateurs aangesteld; zij heeft het bij herhaling het eerst in 1821, daarna in 1831, in 1849, in 1869 en 1876 den ambtenaren bij het binnenlandsch bestuur op het hart gedrukt om toch in het belang der volksgezondheid de zaak zooveel mogelijk te bevorderen; zij heeft zich genegen betoond, om aan inlandsche hoofden en ambtenaren die zich ten opzichte der vaccine bijzonder verdienstelijk maken onderscheidingen toe te kennen; zij heeft zich de kosten getroost om geregeld koepokstof uit Nederland te doen aanvoeren, en heeft gelden voor de oprichting van een parc vaccinogène te Buitenzorg aangevraagd; kortom: op den grondslag, door het Engelsche tusschenbestuur in 1815 gelegd, heeft de Nederlandsche Regeering voortgebouwd met een ijver en een onbaatzuchtigheid, die grooten lof verdienen en bij de overigens gevolgde politiek hoogst opmerkelijk zijn. Ook meent zij gaandeweg in vele streken de bezwaren der inlanders, althans tegen vaccinatie met de revaccinatie was zij minder gelukkig overwonnen te hebben, zoodat zij in 1878 rapporteerde, dat de voortgang der koepokinenting Voor alle gewesten van Java en Madoera bevredigend en voor enkele zelfs bijzonder gunstig" was; in 1879: dat de voortgang geheel Java en Madoera over, goed en voor enkele residentiën zelfs »zeer goed" genoemd kon worden, enz. De onverwachte tegenstand die zich in Bagelen onder de inlandsche christenen voordeed, moet dus op de Regeering wel een zeer onaangenamen indruk hebben gemaakt, te meer daar zij dien toeschreef aan den invloed van een Europeaan. Hetgeen in de residentie Bagelen gebeurde, kwam ons in de gedachte, toen wij dezer dagen lazen, dat er onder de meest ontwikkelde inboorlingen van Britsch-Indië stemmen opgaan, om de Regeering te bewegen, dáár de vaccine verplichtend te stellen. Reeds eenige jaren geleden werd dit met een beroep op de heilzame resultaten der vaccine door inlanders aangeprezen; hun denkbeeld schijnt nu in ruimen kring reld gewonnen te hebben.

[ocr errors]
« ZurückWeiter »