Abbildungen der Seite
PDF
EPUB

teldal ligt hier een jodium-bron, op wier water aardolie drijft, en dat veel koolzuur en ammoniak bevat, zoodat het door de inlanders gebruikt wordt als gist om te bakken. Van deze bron, door een heuvel van wellicht 100 voet hoogte gescheiden, ligt een breede bergkam, naar den rivierkant en naar het zuiden open, bedekt met zilte onvruchtbare rijstvelden. Midden door den kam van oost naar west strekt zich een reeks van jodium- en zoutwaterbronnen uit; aan het westeinde nabij Gagor hebben de inlanders een diepen kuil gegraven om aardhars te verzamelen, die met de aardolie op het water drijft; dit water heeft een grauwe tint, veroorzaakt door een bacillarie en komt het dichtst bij het water van Waroe, met 30 gram chloornatrium per liter.

Noordelijk van deze reeks, op hoogstens 50 voet afstands, ligt aan den voet van een kleinen heuvel, die het dal in het noorden afsluit, een grijze kleivlakte, welke een modderpoel omgeeft, uit welken aanhoudend koolzuurblazen opborrelen: door middel van een in den poel gedreven bamboe kan men zeer helder water verzamelen, dat gelijkt op water uit den geïsoleerden put verkregen, en zeer veel koolzure natron bevat. Over de geheele uitgestrektheid verspreidt het bromium een zeer onaangenamen geur, die onmiddellijk door elk mijner gelei ders, op verschillende tijden medegenomen, op deze plaats herkend werd: vermoedelijk is er ook koolwaterstof onder gemengd. De plek is niet meer dan 5 paal van Soerabaja gelegen, in de onmiddellijke nabijheid van de Brantus-rivier en den grooten karreweg naar Modjokerto; ontegenzeggelijk bezit deze plaats dus veel voordeelen, genoeg voor de oprichting van een badetablissement. Men kan hier joodnatrium-, joodchloornatrium- en rivierbaden nemen, terwijl het joodoatriumwater inwendig gebruikt kan worden tegen rheumatisme, graveel, jicht, enz. Daarbij gedoogt de nabijheid van Soerabaja, dat lijders ter hoofdplaats wonende toch van de baden gebruik maken.

Op de eilandjes Semauw en Rotti komen slijkvulkanen en jodiumbronnen voor. Op de noordoostkust van Semauw liggen de jodiumbronnen in een heuvelachtig boschrijk terrein; in den omtrek van een paal vond ik 15 bronnen, gedeeltelijk bestaande uit kleine putten met helder water, ten deele uit modderpoelen; opmerking verdient, dat somtijds in de onmiddellijke nabijheid daarvan, slechts door een steendam gescheiden, bronnen van het zuiverste drinkwater ontspringen. Het eiland Poeloe Kambing tusschen Timor en Semauw is een slijkvulkaan met een ongeveer 300 voet hoogen kegel; de steile rotsachtige kust is alleen aan de noordoostzijde toegankelijk, en voert vandaar langs een zachte helling naar den afgeknotten top. Hier ligt een kom van 20--23 voeten middellijn, omgeven door een 20 voet hoogen kleiwal; in die kom verheffen zich verscheidene heuvels van klei, ver schillend van gedaante, 10 à 25 voet hoog. Een geheel geïsoleerde kegel van klei, een maangebergte, een muurvormige kam, een gevaarte, dat aan een oud kasteel doet denken, liggen hier verspreid; overal op de toppen daarvan liggen met modder gevulde kommen, waaruit blazen opborrelen, die aan de lucht uiteenbarsten en het slijk over den rand van den krater doen vloeien. Het water, door het

slijk afgescheiden, is helder, smaakt ziltig en prikkelend, bevat koolzure natron en jodium. De inlanders noemen het ajer saboen (zeepwater). Het is mij gebleken, dat dit water groote geneeskracht bezit tegen secundaire en tertiaire syphilis en beenverzwering; daartoe liet. ik dagelijks twee voetbaden nemen en twee of drie glazen water drinken. Het klimaat van Timor is aangenaam en verfrisschend; men ademt er met genoegen de zuivere lucht in. De gemiddelde temperatuur bedraagt 's morgens 6 uur 24°, 's middags 1 uur 30° en 's avonds 10 uur 25°. In de maander Mei, Juni, Juli is de temperatuur 's morgens 15, 's middags 25° en 's avonds 15°. Gedurende den westmoesson staat de thermometer bijna constant 25°. De vruchten zijn er uitmuntend; de rijst, hoewel slechts weinig verbouwd, gelijkt op Carolina-rijst; aardappelen zijn nergens in den Archipel van zulke goede qualiteit; het drinkwater is na dat van Ceram het zuiverste in den Archipel. Zijn voortreffelijke studie besluit Dr. Schneider met deze woorden: >Uit het overzicht van de bekende en chemisch onderzochte mineraalbronnen van Nederlandsch-Oostindie blijkt:

dat de bovenlanden van West-Java als aangewezen zijn tot de oprichting van een etablissement voor warme baden;

dat Soerabaja een bij uitnemendheid geschikte plaats is voor de oprichting van etablissementen voor jodium-baden;

dat Semauw dringend aanbevolen moet worden voor de stichting van een asyl voor de ongelukkige leprozen der Molukken;

dat het hoogland van Tompasso voor een algemeen sanitarium bijzonder geschikt is.

Mocht deze arbeid aan de hooge Regeering bekend worden en aanleiding geven tot het verwezenlijken van mijne innige wenschen voor deze zaak, dan zou daardoor voorzien worden in eene behoefte die zich in Indië dringend doet gevoelen."

DE BUITENLANDSCHE HANDEL VAN JAPAN.

Aan het ongewoon laat verschenen Verslag van het Engelsche Consulaat over het jaar 1879 zijn deze bijzonderheden ontleend.

De invoer bedroeg 32 603 838 dollars tegen 33 334 392 in 1878; de uitvoer 27 372 976 tegen 26 359 419 in het vorige jaar. De invoer van katoenen goederen verminderde met 627 333, die van wapenen en munitie met 251 384, die van metalen met 312 334 dollars, enz De uitvoer van zijde daarentegen steeg met 2 153 299, die van thee met 3 033 032, die van was met 223 607, die van kamfer met 145 317 dollars, enz. De prijzen van de zijde waren in 1879 lager, de prijzen van thee echter hooger dan in 1878.

De tonnemaat van de in- en uitgeklaarde schepen onder vreemde vlag was 641 830; in 1873 was zij 748 772. In de vermindering deelden Engeland voor 76 662, Amerika voor 7 434, Zweden voor 15 469, Frankrijk voor 1 530 en andere natiën voor 5 897 ton. De Duitsche scheepvaart nam met 3 372 ton toe; de Hollandsche met 1 746. Het getal der in Japan gevestigde Europeanen bedroeg 2 398, zijnde 79 minder dan in 1878. Het getal Chineezen dat in 1877 2 107 en in 1878 3028 bedroeg, steeg tot 3 649. (0. M. f. d. O.)

Mienjak Tangkawang en Mienjak

Tangkallak,

DOOR

BISSCHOP GREVELINK. 1)

Het eerste dezer is een boterachtige vette olie, welke tot voedsel kan dienen en sedert lang in Engeland een uitgebreide toepassing heeft verkregen als smeermiddel van machinedeelen in stoomschepen en op spoorwegen. Zij is het product van onderscheidene in de bosschen van Borneo voorkomende boomen van het geslacht Hopea, behoorende tot de familie der Dipterocarpeën 2) en werd ongeveer zestig jaar geleden beschreven door John Crawfurd, resident op Java onder het Engelsch bestuur, als een plantaardige talk of gestolde olie welke, door koking verkregen uit de noot of pit van een boom, door de Maleiers »kawan" genoemd, in bamboe-kanasters gestort wordt, van een harde zelfstandigheid is en eene gele kleur heeft. Deze is", zeide hij, »in grooten overvloed en goedkoop, weshalve zij in een land, waar dierlijk vet en olie geheel ontbreken (?), bij een meer wetenschappelijken landbouw een artikel van een ongemeene nuttigheid en belang kan worden. Het is zelfs niet voor onmogelijk te houden dat zij te eeniger tijd een voortbrengsel kan worden, geschikt voor de markt van Europa, als de koophandel weder meer veerkracht verkrijgt en met kennis gedreven wordt." 3)

1) Bij dit artikel behoort dezelfde aanteekening als te vinden is in de December aflevering pag 1163. DIR. 2) De naam beteekent: tweevleugel-vruchtigen", naar de twee slippen van den kelkzoom waarmede de vrucht gekroond is en die in de meeste soorten, zeer vergroot, zich als vleugels vertoonen.

3) J. Crawfurd, Indian Archipelago. Ofschoon zijn voorspelling is uitgekomen, daar zijne landslieden het bedoelde vet al spoedig een belangrijke tak van handel deden worden, maakte hij er echter geen het minste gewag van in zijn later uitgekomen Dictionary of the Indian Islands.

In 1816 kwamen de eilanden van den Indischen Archipel benevens het schiereiland van Malaka weder in ons bezit, doch er verliep een geruim aantal jaren waarin geen Nederlander het waagde zich daar te komen vestigen om met de voortbrengselen van het land zijn voordeel te doen. Men was den onophoudelijken roof door de Engelschen op onzen zeehandel gepleegd eindelijk moe geworden, en daarbij kwam dat in Indië, destijds niet anders bekend dan als het apenland, de Cholera morbus zijn troon gevestigd had, waar zij, z. a. nog in 1821, haar scepter zwaaide op een wijze die den schrik sloeg in het hart van de weinigen, die anders lust zouden gehad hebben er heen te gaan '). Zulk een toestand van werkeloosheid mocht niet voortduren, en om er een einde aan te maken werd op last des Konings in 1830 het cultuurstelsel op Java ingevoerd, onder den invloed waarvan het verachte apenland in den tijd van weinige jaren zoo verbazend ontwikkelde, dat dichters en romanschrijvers, door de ontzettende hoeveelheid koloniale producten die het opleverde, bekoord, er in vervoering den naam aan gaven van het heerlijk Insulinde". Dan, helaas! voor en aleer men dat stelsel den tijd gunde zich over boschproducten uit te strekken, werd het lafhartig prijsgegeven aan de vijanden van Neêrlands welzijn om door hen te worden gesloopt, en dus bleef de Mienjak Tangkawang onder ons nog altijd in het vergeetboek tot in het jaar 1859, toen Prof. de Vriese, door den Koning naar Indië gezonden, te Singapore kwam, in last hebbende de cultures oogenschouwelijk op te nemen en nasporingen te doen naar voorwerpen, geschikt om handelsartikelen voor de Nederlandsche markt te worden. Deze geleerde, de magazijnen bezoekende van den heer Wilson, koopman op genoemd eiland, zag daar de hem toenmaals nog geheel onbekende Mienjak Tangkawang in duizendtallen bamboezen opgestapeld liggen en vroeg wat het was, waarop de heer W. antwoordde: >>Het is een product van uw eigen kolonie Borneo; gij behoort het te kennen!" Men kan zich de verlegenheid voorstellen van den waardigen Professor, die den naam van dit vet waarschijnlijk nooit had hooren noemen, en zóó onbekend was met het gewas dat het opleverde, dat hij, te Batavia aangekomen, in een vlugschrift getiteld: »Eenige opmerkingen en wenken enz." de vraag richtte tot hen, die kruidkunde niet wetenschappelijk beoefenden, om hem te melden uit welken boom de Mienjak Tangkawang verkregen werd.

Daarna bleek het uit een officieel schrijven van den wd. Resident

') Het was in dat vreeselijke moordjaar, dat Bokkemolen & Langenberg cum sociis, te Batavia de afzichtelijke farce hebben vertoond, van al zingende, drinkende en dobbelende in een lijkwagen rond te rijden, welke Eugène Sue in zijn »Juif errant heeft beschreven,

der Westerafdeeling van Borneo, dat in 1856 van hier waren uitgevoerd 10 550 pik. (651 568 K.G.), en volgens een later bericht bedroeg de uitvoer van dat vet in 1858-59 alleen uit Pontianak, niet minder dan 9935 pik. (613 585 K.G.), welke hoeveelheid te dier plaatse een waarde vertegenwoordigde van ƒ 232 595. De berichtgever laat er op volgen:

>> Rekene men nu hierbij de uitvoeren uit Singkawang, Sambas, Bandjermasin, enz. en men zal een belangrijk jaarlijksch totaal bekomen. dat den Nederlandschen handel ontgaat en den handel van Singapore tot een groot voordeel verstrekt." (Zie: Onderzoek in Neerl. Indie. Leiden 1861.)

Vraagt men misschien, hoe het mogelijk is geweest, dat het genoemde boomvet, in weerwil van residenten en contrôleurs ons onbekend s gebleven, het Tijdschrift voor Staathuishoudkunde van Mr. Sloet tot Oldhuis zoekt de oplossing er van in vier omstandigheden, waarvan elk ons evenzeer tot schande verstrekt. Het heet daar o. a. dat onze Indische handelaren zich tot nog toe (1861) te weinig gemengd hebben in den handel der inboorlingen! Waarom deden zij dat niet? »Omdat", z. a. het tijdschrift zegt, »de oprichting van Nederlandsche handelshuizen in de Buitenbezittingen nooit is aangemoedigd." Maar was dan de aanmoediging die de Engelschen noopten hun voordeel tot in de bezittingen eener vreemde mogendheid te zoeken, niet groot genoeg voor Nederlanders in hun eigen bezitting? De oplossing is even snugger als het denkbeeld van hen, die dezen handel voor Nederland dachten te winnen, door er een professor in de kruidkunde heen te zenden om de gewassen waarvan het vet verkregen wordt botanisch te bestemmen, even alsof het gemis van een wetenschappelijken naam voor de Engelschen ooit eenig bezwaar had opgeleverd. om zich gedurende een reeks van jaren van het product meester te maken! Zoo dacht ook Prof. d. V. toen hij zijn zes soorten talkboomen beschreven en daaraan namen gegeven had ') en ten slotte vroeg of het nu niet de beurt is aan de scheikunde en de industrie om aan te wijzen welk nut er van te trekken”. Eerst ongeveer twintig jaren daarna werd het antwoord op deze vraag vernomen uit de volgende aankon diging: »De Nederlandsche Maatschappij ter bevordering van Nijverheid

1) Dit zijn de Hopea macrophylla, H. splendida, H. aspera, H. lanceolata en H. seminis. De Hopea balangeran en H. sangal waren reeds lang te voren door Korthals in Borneo ontdekt en bestemd geworden, doch van haar producter staat alleen bekend dat de eerste dezer twee een hars oplevert, dat den naam draagt van Njating Mahambong, en de tweede een schoon, wit hars voortbrengt Njating mata poesa en Njating Pleppek genoemd. De Damar selan wordt ver kregen van Hopea selanica Roxb., welke in de Molukken, Boeroe en Ternate voorkomt.

« ZurückWeiter »