Abbildungen der Seite
PDF
EPUB

mijne collegien over den Islâm volgen, kan de heer V. D. B. later des verkiezende wellicht iemand bereid vinden om hem aan te toonen, welke wijzigingen ik, bij het gebruiken van het handboek, heb voorgesteld. Doch nu van mijne in deze beoordeeling aangegevene veranderingen allen, die van ingrijpenden aard waren, met de toelichtingen kortweg door hem zijn verworpen, en de overigen, slechts quaestiën van ondergeschikt belang, zoo veel geschrijf en geschermutsel veroorzaken, — nu zou het dwaasheid en tijdverspilling zijn, dezen arbeid te vervolgen.

Tot staving dezer meening beroep ik mij op de opzettelijk hier nog afgedrukte inleiding van het derde stuk mijner beoordeeling. Nevens het goede in het handboek, ook daar op hoogen prijs gesteld, moest ik toch weder verschil van opvatting aantoonen en op menige latere aanmerking doelen. Bij de bespreking der bai'-contracten, die daarop had moeten volgen, in het erfrecht, huwelijksrecht, strafrecht en staatsrecht, op allerlei plaatsen zoude ik eenige, soms vele, kleine of groote, bedenkingen hebben mede te deelen, veelal op de methode van behandeling. Doch het blijve hierbij.

Mijne meening over het handboek vat ik daarom liever in het kort aldus samen: Ik erken het vele goede in deze proeve van systematische behandeling van het M. recht, - vooral bij de titels ,,over de verbintenissen in het algemeen" (deel II, hoofdst. II, titel I) en over zaken en zakelijke rechten in het algemeen" (deel II, hoofdst. III, titel I). Doch ik moet waarschuwen tegen het onvoorwaardelijk aannemen der in enkele boeken gevonden gegevens, als geldende ook voor de niet onderzochte geschriften, zoodat men niet alleen gevaar loopt van voor eigenaardig Hanafitisch of voor bepaald Sjafiîtisch aan te zien, wat slechts een bijzondere opvatting, mogelijk zelfs een fout, ') van enkele schrijvers dier scholen is, maar tevens licht mistast in het onderscheiden van het verschil der twee rechtsscholen. ) Overigens hoop ik, dat de tweede uitgaaf van dit werk bij herdruk even veel zal winnen in degelijkheid en netheid

1) Een voorbeeld hiervan heb ik reeds aangegeven op bl 186 mijner beoordeeling, 2) Om een paar voorbeelden aan te stippen, uit verschillende gedeelten van het handb. genomen, vergelijke men handb. bl. 75, noot 4 met Sjîrâzî, tanbik 113, 1. 14—15; handb. bl. 207, 6 laatste regels, met tanbîh 337,1.9—12; handb. 224. regel 8 met tanbîh 296, l. 10-11. De juistheid van sommige verzekerin gen, zooals die in handb. bl. 131 regel 16 gegeven, komt mij zoo onwaarschijnlijk voor, dat ik bewijsplaatsen daar althans niet overbodig acht. Ook is op enkele plaatsen het aangegeven verschil te groot voorgesteld; b. v. handb. bl. 72, noot 3 staat: >>Sjâfi'î beweert het laatste, Aboe Hanîfat het eerste"; volgens tanbik 246, 1. 15-20 staat echter Sjåfi'i desnoods het laatste toe, maar keurt hij het eerste beter. Enz. enz.

an bewerking, als reeds bij deze eerste herziening van den eersten Tuk ten zeerste werd gewaardeerd. Bij den heer V. D. B. wil ik oorts niet langer aandringen op een overzicht van het geheele systeem an den Islâm, met historische toelichtingen en noodzakelijke opheleringen, al ware het ook slechts volgens de inzichten van een Enkele partij of school, wat voor den aanvang althans mij het raadaamst schijnt; want dit verzoek sloeg hij af. De taak is, wel overwogen, eigenlijk misschien ook te zwaar. Men neme derhalve ijn boek zooals het is; mogelijk zal het steeds beter worden.

Wat mij betreft, mijn gezondheidstoestand gedoogt, helaas! niet, dat ik buiten de beroepsbezigheden zoo aanhoudend mij inspannen zou, als tot de volvoering van een dergelijke reuzentaak vereischt wordt. Aan lust daartoe zou het mij anders waarlijk niet ontbreken. En al trek ik hier nu ook het vroeger gevormde plan în: om het handboek van Mr. V. D. B. naar vermogen te helpen vervormen, de gelegenheid voor bijdragen, tot vermeerdering onzer kennis van den Islâm, blijft toch op andere wijze voor mij opengesteld. Indien mijne bemoeiing in deze aangelegenheid wellicht niets anders te weeg kan brengen, als het opwekken van anderen, opdat die naar vermogen de handen aan dat werk slaan en misschien zelfs tot doelmatige arbeidsverdeeling, en zoo tot bespoediging van het werk komen, ook dan mag ik rekenen belangstellend en werkzaam deel te hebben genomen aan de verovering van deze nuttige kennis; want de kennis van den Islâm, mits verstandig aangewend, zal steeds een krachtig hulpmiddel blijken voor het bestuur van de inlanders van Nederlandsch Indië.

Dit schrijven meen ik het best te eindigen door, met volle instemming, de woorden te herhalen, waarmede Prof. dr. DE JONG zijne recensie van v. d. Berg's handschriften-catalogus aldus besluit (Gids, 1875, No. 9):

„En hiermede neem ik afscheid van het werk van van den Berg, waardoor hij zonder twijfel de wetenschap zeer aan zich heeft verplicht. Hij beschouwe mijne aanmerkingen, zonder omwegen geuit, als een bewijs van de belangstelling, waarmede ik zijn boek heb gelezen, en tevens als een wensch, dat het vele goede, dat wij van zijne kundigheden nog mogen verwachten, met wat meer zorg bewerkt het licht moge zien."

Delft, 8 Januari 1881.

De exploitatie van 's lands bosschen

op Fava.

INLEIDING.

Vreemd is het zeker, dat er tot nu toe over bovengenoemd onderwerp zoo weinig gepubliceerd is; immers reeds vi ftien jaren zijn er verloopen sinds de Regeering besloot, om de exploitatie van 's lands bosschen in 't algemeen aan de particuliere nijverheid over te geven en van dien regel alleen af te wijken ten aanzien van het hout, dat voor 's lands werken benoodigd zou zijn en door heerendienstplichtigen gekapt en vervoerd kon worden, alsmede maar van dit voorbehoud wordt nooit gebruik gemaakt ten aanzien van het hout dat de Regeering goedkooper zou kunnen aankappen in eigen beheer.

Waarom de boschambtenaren het zwijgen bewaarden, weet ik niet, maar ik vermeen, dat het meer dan tijd is, het onderwerp te bespreken, en pogingen aan te wenden om de Regeering tot het inzicht te brengen, dat er een andere regeling noodig is. Vooral in deze financieel gedrukte dagen kan daarvan vrucht verwacht worden.

Wat hier volgt is een uitvloeisel van die overtuiging. Met vermijding, zooveel mogelijk, van technische termen, opdat ook de leek kunne oordeelen, geef ik eenige denkbeelden over boschexploitatie ter overweging. Ik bespreek

le. De resultaten van de tegenwoordige exploitatie.

2e. De middelen om tot betere resultaten te komen.

3e. De te verwachten resultaten.

I.

DE RESULTATEN VAN DE TEGENWOORDIGE BOSCHEXPLOITATIE.

Sinds 1865 worden de bosschen geëxploiteerd op de tegenwoordige wijze, die in Art. 8 van het Bosch-reglement (Indisch Staatsblad 1874, N. 110) omschreven is.

Uit de statistische gegevens, welke tot heden bijeengebracht konden worden, kunnen wij opmaken, dat

le. de uitgestrektheid in exploitatie zijnd bosch toeneemt;

2. de boschprijzen stijgen;

3. de maximum-prijs per bouw bosch 500 bedraagt; terwijl gemiddeld slechts f 201.15 wordt betaald, en

4o. alleen schoone en gemakkelijk te exploiteeren bosschen uitbesteed worden.

Wij moeten dus aannemen, dat de particuliere industrie voor een goed djati-bosch, waarvan bovendien de exploitatie aan weinig of geen bezwaren onderhevig is, niet meer betalen kan, dan gemiddeld f 201.15 per bouw. Door deze som moeten gedekt worden:

a. de rente van het grondkapitaal;

b. de aanlegkosten, en

c. de kosten van beheer.

Al die kosten willen wij hier kapitaliseeren op den oogsttijd (honderd jaar); den rentestandaard stellen wij bij die becijfering zeer laag, n.l. op 2', procent.

De rente van het grondkapitaal keert jaarlijks terug, ja, wordt jaarlijks hooger; 't laatste echter zullen wij niet in rekening brengen. Stellen wij nu de waarde van een bouw boschgrond op ƒ 40, dan drukt daarvan op de boschwaarde jaarlijks een rente van f 1, hetgeen een van het product af te trekken grondrente-kapitaal van f 432.36 vertegenwoordigt. De kosten van aanleg worden ineens betaald, maar daarbij komt gedurende de eerste jaren het onderhoud. Met inbegrip van dat onderhoud tot het vijfde jaar moeten de aanlegkosten op een minimum van f30 worden geraamd, en deze som, geprolongeerd over 98 jaren, vertegenwoordigt een aanlegkapitaal van f 337.32.

Eindelijk de kosten van beheer, insgelijks een jaarlijks terugkeerende uitgave, en in denzelfden zin als de grondrente drukkende. Zij bedragen tegenwoordig op Java 0.21 per bouw, wat voor den oogsttijd een kapitaal van f 90.79 representeert.

Andere wisselvallige onkosten gevolgen van mislukte cultures, diefstal, enz. laat ik buiten beschouwing; daarentegen verwaarloos ik ook de vóór-opbrengsten, welke door uitdunningen en schoonmaak verkregen worden.

De vaste uitgaven bezwaren derhalve elken bouw bosch met fƒ432.36 +f337.32 + ƒ90.79 of ƒ 860.47 onkosten-kapitaal.

Die prijs minstens moest dan ook bij den verkoop van op stam staand hout te bedingen zijn.

Maar, blijkens het Koloniaal Verslag voor 1878, wordt er gemiddeld niet meer dan 201.15 verkregen, of ruim ƒ600 per bouw minder!

En de particulier heeft vier redenen voor één, om geen hoogere prijzen te besteden. De particulier heeft van het kapitaal, dat hij in zijn onderneming steekt, vrij wat meer dan 2, % rente te betalen. De particulier verder heeft het bosch in verbinding te brengen met groote wegen, en moet daarvoor een betrekkelijk kleine uitgestrektheid met zeer belangrijke uitgaven bezwaren. De particulier is bovendien in den regel volstrekt niet op de hoogte van den oogst der boschproducten, zoodat hij daarbij niet met het noodige overleg handelt en daarvan niet veel partij trekt. Het exploiteeren van een bosch, eindelijk, gaat gepaard met veel ontbering; een bemiddeld man onderneemt zelf dat werk niet, maar stelt een zetbaas aan, die zwaar gesalariëerd moet worden, of hij treedt als geldschieter op, als wanneer de feitelijke ondernemer groote winsten en ook nog hooge rente voor werkkapitaal heeft te betalen. Om al die redenen is het te begrijpen, dat het Gouvernement gemiddeld slechts ƒ201.15 per bouw maakt.

Daarbij komt, dat het Gouvernement bij de uitbesteding geen vaste verkoopswaarde als minimum aanneemt. Men becijfert die waarde wel, maar op zulke eigenaardige grondslagen, dat de berekening volstrekt niets beteekent. In het Koloniaal Verslag voor 1878 lezen wij onder anderen: »De zuivere inkomsten, die het Gouvernement in 1878 aan de bosschen ontleende, worden mitsdien gesteld op ruim ƒ 820 000, waarbij nog is op te merken, dat de voor de marine en de burgerlijke openbare werken geleverde houtmassa slechts tegen den tariefsprijs, d. i. tegen nauwelijks de helft van de marktwaarde, is in rekening gebracht"; aan openbare werken nu wordt op stam staand hout geleverd, dat door heerendienstplichtigen wordt gekapt en vervoerd, en hiervoor wordt tariefswaarde gerekend. Bosschen, welke aan de exploitatie overgegeven zullen worden, schat men bespottelijk laag; men rekent ongeveer 40 kubieke meters per bouw, en de waarde daarvan becijfert men op een vierde of een vijfde van de tariefswaarde. Bij de uitbesteding halen de bosschen ten hoogste het dubbele van de taxatie, dus de helft van de tariefswaarde; daarvoor worden de perceelen gaarne afgestaan. Waarom moet aan openbare werken voor op stam staand hout nog meer dan het dubbele worden berekend?

Tegen mijn bewering, dat het Gouvernement per bouw ruim f600

« ZurückWeiter »