Abbildungen der Seite
PDF
EPUB

meen opgewekte verontwaardiging en medelijden, dat door het openen van inschrijvingen bedenkelijke afmetingen dreigde te krijgen, bezworen werd. En als in de veelbewogen dagen van Atjeh de Regeering te nacht en te ontijde om vervoermiddelen vroeg nooit, nooit was het der Maatschappij te veel, om, het kostte wat het kostte, te geven hetgeen zij beschikbaar kon krijgen.

-

Zulk een politiek beleid, dat standvastig naar een ideaal streeft, en door wijlen Hulsteijn werd bezield, dwingt bewondering af.

Maar wij hebben meer te doen dan te bewonderen wij hebben er ook uit te leeren. De legisterij van den tegenwoordigen tijd toch, levert voortdurend zulk een samenraapsel van de meest onbekookte regelingen, dat de handelsman van den eenvoudigsten stempel er de schouders voor moet ophalen. Geen andere gedachte schijnt daarbij te leiden, geen ander ideaal schijnt daarbij de wet te stellen, dan te voldoen aan de meest beperkte eischen eener administratie. Geschiedenissen als van de Nederlandsch-Indische Stoomvaartmaatschappij wijzen er nader op, wat bedoeld wordt. De gebreken dezer laatste maatschappij zijn die van een autocraat, en die autocratie wordt door 's lands administratie onderhouden, bestendigd, gesteund zonder noodzaak.

[ocr errors]

Waarlijk, wanneer eens de Indische nijverheid kan gezegd worden eenige hoogte te hebben bereikt, dan zal het zijn in weerwil van het staatsbestuur, dat met zijne regelingen onophoudelijk de organische ontwikkeling verstoort. Daarop heeft reeds menigeen gewezen, en als men nochtans den moed niet verliest voor een betere toekomst, en men zich niet laat verleiden door de bedachtzame spreuk, dat be paaldelijk zwijgen hier goud ware, dan is het, wijl voortdurend de natuur zich krachtiger dan de leer betoont. Inderdaad, gene duldt het niet, dat zulk een monopolie, als bestreden werd, blijft bestaan : hoe spoediger er een einde aan komt, des te eerder waarborgt men aan Nederlandsch-Indië een gezondere, een ruimere ontwikkeling van haar stoompaketvaart: een der voorname levensaderen van onzen Archipel.

October 1879.

Eene handleiding voor de studie van

den Islám,

BEOORDEELD DOOR

Dr. A. W. T. JUYNBOLL.

III.

De beginselen van het Mohammedaansche Recht, volgens de imam's Aboe Hanifat en Sjåfeî, door Mr. L. W. C. VAN DEN BERG. Tweede herz. druk.

Na de in het tweede gedeelte mijner beoordeeling besproken 'ibâdât of de plichten jegens Allah (samen als een geheel wellicht juister al-'ibâdat te noemen), komen nu de mo'âmalát of de plichten tegenover de menschen (samen al-mo'âmalat) ter sprake. Evenals den geheelen 'ilmoe l-fiqh in ruimeren zin, zoo kan men dit tweede deel, al-mo'âmalat, in engeren zin de Moslimsche rechtsgeleerdheid noemen. Deze is in het handboek met zorg behandeld. De schrijver begint met de splitsing zijner stof in vier deelen: 1) over de rechtshandelingen,

2) over het personen- en familierecht,

3) over het strafrecht,

4) over het staatsrecht.

Door deze, bij de Moslimsche geleerden niet gewone, indeeling toont de schrijver sterkere afwijking van de door hem wetenschappelijk geordende Moslimsche boeken, dan onder het behandelen der ibâdat. Hiermede heeft hij een nuttig en verdienstelijk werk verricht, waarvoor hem dank toekomt van ieder die in dezen tijd de Moslimsche rechtsgeleerdheid wil bestudeeren. Dat alleen bij de eerste

dezer vier afdeelingen, de rechtshandelingen, een daaraan beantwoordende Moslimsche of Arabische naam is opgegeven, moet men toeschrijven aan onbekendheid der Moslims met de overige onderscheidingen; ook tot aanduiding van privaat recht" bij voorbeeld en van „publiek recht" schijnen zij geene kunstwoorden te bezitten. De bij hen gebruikelijke rechtstermen zijn in het handboek van v. d. B. meerendeels opgeteekend.

Des te zonderlinger is echter het verzuim van den schrijver ten opzichte van enkele hoofdbegrippen: evenals den term Islám (zie mijne beoordeeling in dit Tijdschrift, jaargang 1879, deel II, blz. 804 en verder), mist men bij hem ook den Arabischen naam voor de Moslimsche rechtsgeleerdheid in bovenbedoelden zin. En men telle deze zwarigheid niet gering. Want de vroeger vermelde naam, dien wij daarvoor zouden aanwijzen, de mo'âmalat, heeft bij hem een geheel andere beteekenis; volgens bladz. 16 en 67 van zijn werk duidt de schrijver daarmede aan: „,de rechtshandelingen, namelijk die, welke alleen op het vermogensrecht betrekking hebben. Het huwelijk b. v. wordt door de rechtsgeleerden alleen pro memorie tot de mo'âmalât gebracht." Doch indien, naar zijne meening, het woord mo'âmalât (of in singul. mo'âmalat) niet gebruikt wordt in die ruimere beteekenis welke ik daaraan toeschrijf, hoe heet dan, volgens hem, dit deel der 'ilmoe l-fiqh? Daarvoor is toch stellig een naam gegeven door de Moslimsche geleerden, om het te onderscheiden van de 'ibádat.

Evenals het woord mo'amalat in de beteekenis van rechtshandeling gebruikt wordt, zoo beduidt het ook dikwijls, in algemeener zin, handelwijs, behandeling, plicht tegenover iemand of iets, soms zelfs verdrag (zie Dozy, Suppl. in voce et 1. cit.). In het systeem van den Islâm beteekent, naar ik meen, al-mo’âmalat als kunstterm (tegenover al-'ibadat) de Moslimsche rechtsgeleerdheid. Deze beteekenis moge twijfelachtig schijnen, omdat zij nog niet als zoodanig in de woordenboeken is opgeteekend; doch haar werkelijk bestaan meen ik te kunnen bewijzen uit eene plaats van Ibn Qâsim's taqrib, den bekenden commentaar van Aboe Sjodjâ'; op bladz. 45 zegt deze, bij den aanvang van het hoofdstuk over de contracten: „Nadat de schrijver (Aboe Sjodjâ') de mo'âmalat van den schepper, dat zijn de 'ibâdât, heeft afgehandeld, neemt hij de mo'âmalat van de schepselen onderhanden."') De 'ibádât, de handelingen of plichten jegens Allah, heeten daar dus de mo’áma

De Arabische woorden zijn:

معاملة النخالق وهي العبادات اخذ في معاملة الخلائق .ولما فرغ المصنف

من

lat van den schepper, en zoo de handelingen of plichten tegenover de menschen de mo'ámalat van de schepselen. Uit het gebruik dezer woorden blijkt, naar mijne meening, dat indien, in tegenstelling van al-'ibadat, er sprake is van al-mo'ámalat zonder nadere bepaling, daarmede moet bedoeld zijn de leer van den Islâm omtrent de plichten tegenover de menschen, of omtrent de rechtshandelingen in den algemeenen zin van zoodanige handelingen, waarvan de strekking is en die de voorwaarde zijn tot het doen ontstaan, de wijziging of de opheffing van rechtsbetrekkingen" ') tusschen menschen, of wat ik noemde de Moslimsche rechtsgeleerdheid.

Eigenaardig worden dus de handelingen in betrekking tot · Allah genoemd 'ibádát, d. i. de slaafsche verplichtingen van den dienaar tegenover den heer, terwijl de handelingen in betrekking tot de medemenschen heeten al-mo'âmalat d. i. de samenwerking, of mo'ámalát, plichten der samenleving, waarbij der menschen wederkeerige rechten en plichten geregeld zijn.

Daar sinds langen tijd opgemerkt is hoe de Moslimsche theologie in verscheidene punten overeenkomt met de Joodsche en met de Christelijke leer (in den laatsten tijd door A. von Kremer, en vroeger door Reland, Weil, Geiger, Sprenger en vele anderen), zoo ligt de bewering voor de hand, dat ook het Moslimsche recht eenigen invloed ondervonden heeft van het Talmoedische en van het Romeinsche recht. Immers ieder, die den nauwen samenhang van godsdienst en recht in den Islâm heeft gadegeslagen, moet het natuurlijk achten dat de Moslims, -op theologisch gebied onder den invloed hunne naburen, ook van hunne grondige rechtsstudie voordeel hebben getrokken. En hoewel tot nu toe nog niet nauwkeurig kan bepaald worden, in welke mate zij hunne juridische ontwikkeling aan anderen te danken hebben, hetgeen niemand kan bevreemden, die weet hoe weinig nog de verbazende massa werken over Moslimsche jurisprudentie bestudeerd is, zoodat zelfs over den omvang hunner rechtskennis nog geen helder licht voor ons is opgegaan, zoo werd toch meermalen reeds aangetoond dat de Moslimsche juristen niet allen evenzeer vreemden invloed geschuwd hebben. Men hoede zich alzoo voor verkeerde opvatting der woorden van Mr. v. d. B. (bladz. 8, in de derde noot): „Op den invloed door het Romeinsche en Talmudische recht op de ontwikkeling der rechtswetenschap onder de

1) Zie Mr. J. E. Goudsmit, Pandecten-systeem, I, bladz. 120. Deel I, 1881.

[ocr errors]

16

Mohammedanen uitgeoefend, is door mij het eerst gewezen in mijn werk,,de contractu „do ut des" „p. 17 en 18, terwijl dit onderwerp nader is uitgewerkt door v. Kremer in zijne Culturgeschichte, dl. I, p. 532 volgg." Want, hoe zeer zijne verdienste ook ten dezen opzichte erkend moet worden, hij zal wel niet bedoeld hebben, dat deze vreemde invloed eerst sinds 1868 is opgemerkt. Reeds in 1853 wees immers ENGER daarop in zijne uitgaaf van Mawardi, op bladz. XIV, 15, 22 en 32, en uit een daar geciteerde plaats van RELAND (diss. misc. III, pag. 4) blijkt, dat deze in 1708 reeds zich verlustigde in het vergelijken van het Romeinsche met het Moslimsche recht. Ook in geschriften als het Moslemitisches Eherecht des Koduri van HELMSDÖRFER in 1832, en de welbekende Leidsche dissertatie van TESTA de conjugiis jure moslimico, in 1843 verschenen, was ontwijfelbaar zeker de treffende overeenstemming van den Islâm met het Talmoedische en met het Romeinsche recht op verscheidene punten aangetoond. Aan dit onderzoek heeft laatst ook VON KREMER krachtig deelgenomen, op meer plaatsen dan de aangegevene; want behalve op bladz. 508, 511 en 514 van het eerste deel zijner voortreffelijke Culturgeschichte, handelt hij hierover uitvoerig op bladz. 516-520, 525-526, 532-547, en in het tweede deel op bladz. 159. Deze laatste plaats is tevens zoo belangrijk tot beantwoording der vraag: wie de beoefening van het Romeinsche recht onder de Moslims verspreid hebben, dat ik de vrijheid neem zijne woorden hier mede te deelen.

,,Die Clienten verstanden es in der That, die Araber zu überholen, denn sie waren die ersten, welche die gelehrten Studien pflegten und sich hiedurch ein immer zunehmendes Ansehen errangen. Sie cultivirten mit besonderer Vorliebe die theologischen und juridischen Studien und vermittelten den Import fremder Ideen in den Islam. So kam durch jüdische Proselyten die so sehr an den Talmud erin. nernde Gewohnheit des Commentirens des heiligen Buches, die Vorliebe für die Tradition und deren Sammlung, der spitzfindige in Kleinigkeiten so gerne sich breit machende und wichtig thuende Ton der Schulmeisterei in die arabische Literatur. Es wird von einem Vollblutaraber erzählt, dass er, befragt, worin er seine Söhne unterrichten lasse, geantwortet habe: im Erbrechte (farâïd), worauf der Andere entgegnete, das sei die Wissenschaft der Clienten, die sich nicht für den echten Araber schicke, der höchstens die alten Gedichte zu kennen brauche, um als gebildet zu gelten. (Kâmil 264) Aber die Clienten machten mit solchen Studien sich eine Stellung, wurden Richter und Gesetzesgelehrte."

Onder deze cliënten muntte, gelijk bekend is, ver boven zijne

« ZurückWeiter »