Abbildungen der Seite
PDF
EPUB

examen onderwerpen. De gevolgen van zoodanige regeling kunnen niet uitblijven bij de niet voldoend verzekerde toekomst minder aspiranten voor de wapens der Artillerie en Genie O. I., en onder de jongere officieren een aantal ontevredenen en ,,meeloopers," die onnoemelijk veel kwaad in de gelederen stichten.

De vraag, òf en in hoever hier een vijfde studiejaar met de daaraan verbondene voorwaarden, noodig moet worden geacht, verdient daarom wel zeer ernstige overweging. Ons schijnt het toe, dat zij ontkennend moet worden beantwoord: de hoofdreden, die in den tegenwoordigen tijd aan Europeesche officieren hoogere eischen doet stellen, geldt voor Indië niet.

Anders is het met de toelating tot de tweede afdeeling. Het zou voorzeker door velen zeer gewaardeerd worden, als het getal plaatsen, dat daarbij voor de Indische officieren is opengesteld, eenigszins uitgebreid werd. Bij de vroegere regeling bedroeg dat getal jaarlijks zes; thans is bepaald, dat niet meer dan twaalf officieren van het Indische leger gelijktijdig den tweejarigen cursus mogen volgen, wat vrij wel op hetzelfde neerkomt. Voor den cursus, aangevangen op I October jl., werden dan ook slechts zes plaatsen opengesteld. Tot nu toe is er wel is waar nog weinig van de gelegenheid tot plaatsing gebruik gemaakt, maar wij twijfelen niet, of de mededinging zal toenemen, niet alleen door de nieuwe richting, die aan het onderwijs der tweede afdeeling is gegeven, maar vooral daar eerlang het Indische legerbestuur kan doen blijken, dat het de meerdere kunde van voormalige leerlingen der Krijgsschool naar waarde weet te schatten. In ieder geval zal in dien zin naar uitbreiding moeten worden gestreefd: 't is een van de middelen, om het zoo terecht aangeprezen nauwer verband tusschen het Indische en het Nederlandsche leger te bevorderen.

De geldelijke voorwaarden zijn voor den Indischen officier op onbekrompen wijze geregeld; zoodat niemand, gehuwd of ongehuwd, zich om financiëele redenen van een detacheering bij de Krijgsschool zal laten weêrhouden. Heeft een officier aan het in Indië af te nemen toelatingsexamen voldaan, dan wordt hem en zijn gezin van gouvernementswege overtocht verleend naar Nederland en terug; hij geniet gedurende dien tijd het Indische activiteitstractement; ontvangt bij aankomst een gratificatie van 600 gl. en voorts een jaarlijksch traktement van 3000 gl. als kapitein en van 2300 gl. als luitenant. 't Is misschien niet overbodig hierbij te voegen, dat hij zijn Indische uniform blijft dragen.

Terloops zij opgemerkt, dat de pas benoemde Indische officieren der eerste afdeeling tijdens hun verblijf aan de Krijgsschool slechts

het Nederlandsche traktement genieten; deze bepaling zal wel geen bedenking ontmoeten.

Met betrekking tot de toelating bij de tweede afdeeling verdient nog vermelding, dat, bij het onvervuld blijven van gewone plaatsen, die Indische officieren, welke ingevolge het Besluit van 18 Aug. '71 bij het Nederlandsche leger gedetacheerd of wel in Nederland met verlof zijn, aan de lessen dier afdeeling kunnen deelnemen; - mits namelijk door hen worde voldaan aan het Nederlandsche admissieexamen volgens een voor zooveel noodig met het oog op de belangen van den Indischen dienst gewijzigd programma. Men mag aannemen, dat met de laatste zinsnede geenszins een verzwaring der eischen bedoeld is. Voor met verlof zijnde officieren althans schijnt eerder het tegendeel gewenscht.

Wat nu het onderwijs betreft, dat de Indische officieren aan de Krijgsschool genieten, daaromtrent behelst alleen het Besluit N°. 28 eenige aanwijzing. Art. I van dat Besluit bepaalt, dat het onderwijs in de Oostersche talen, het Mahomedaansch recht en de landen volkenkunde van Ned. Indië ten behoeve van de Indische officieren bij de tweede afdeeling kan worden toevertrouwd aan hoogleeraren bij de instelling van onderwijs in de Indische taal-, landen volkenkunde te Delft.

Blijkens het jongst verschenen Koloniaal Verslag wordt thans door een drietal hoogleeraren onderwijs in die vakken gegeven. Tevens wordt in dat verslag meegedeeld, dat, buiten de officieren, dingende naar de zes opengestelde plaatsen, het Nederlandsche admissie-examen gedaan is door een Indisch officier, bij het Nederlandsche leger gedetacheerd, terwijl bovendien aan een met verlof zijnd officier, zonder admissie-examen, vergund is het onderwijs in de Oostersche talen bij te wonen. Moge het goede voorbeeld, door den laatste gegeven door velen worden gevolgd! Wellicht zal dat aanleiding geven, dat ten behoeve van het onderwijs voor Indische officieren de Krijgsschool zoodanige uitbreiding erlangt, dat ook voor de militaire vakken afzonderlijke onderwijzers, bij voorkeur Indische officieren, worden aangesteld. Is dat bij de officiersopleiding de weg, om deugdelijke Indische officieren te kweeken, hier is het een middel, om de vechtwijze op Indischen bodem tegenover een inlandschen vijand te verheffen tot een zelfstandig onderdeel der militaire wetenschap.

Voor verdere bijzonderheden betreffende de regeling moeten we verwijzen naar de verschillende besluiten daaromtrent vastgesteld: behalve de reeds vermelde, het gouvernementsbesluit van II Februari 1880 en dat van 28 April d. a. v. (Ind. Staatsblad Nos. 40 en 89).

Volledigheidshalve thans nog een kort woord over den cursus voor Intendance, geregeld bij Kon. Besluit van 7 Sept. jl.

Zooals we vroeger gezien hebben, was een van de hoofdmotieven voor het oprichten van een Krijgsschool de behoefte aan betere voorziening in de legerverpleging, zoowel in tijd van vrede als in geval van oorlog. Eenerzijds deed zich, naast den steeds sterkeren aandrang tot lotsverbetering van den soldaat, de eisch gelden van een zoo zuinig mogelijk legerbeheer; van den anderen kant had de ervaring van den Fransch-Duitschen oorlog doen zien, welk een machtige factor de dienst der Intendance bij het krijgvoeren is. Aan den toenmaligen Minister van Oorlog Enderlein komt de eer toe, dit het eerst in al zijn omvang te hebben overzien, en door opneming in de Krijgsschool van een afzonderlijken cursus voor Intendance blijvend de aandacht op dezen gewichtigen tak van diens* te hebben gevestigd. Brengen wij het vroeger daaromtrent gezegde kortelijk in herinnering. Aanvankelijk duurde de Intendance-cursus één jaar, ook voor zoodanige officieren, die, te voren behalve ter voldoening aan de betrekkelijk lage toelatingseischen, nooit eenige studie van statistiek, van magazijn-, ambulance- of voerwezen, van legerverpleging en administratie hadden gemaakt. Al spoedig bleek evenwel de noodzakelijkheid en vooral na de uitbreiding, die inmiddels de dienst der Intendance ondergaan had, was dit te voorzien - om den gestelden tijd van voorbereiding te verlengen. Zóóveel leerstof, als hier voorgezet werd, kon onmogelijk in één jaar tijds worden verwerkt. Nog vóór het totstandkomen van de nieuwe Academiewet, afgescheiden dus van de daaruit voortvloeiende nieuwe regeling der Krijgsschool - verscheen diensvolgens het Kon. Besluit van 31 Maart '77, waarbij de cursus voor Intendance op twee jaren gesteld werd; met dien verstande, dat de officieren die een volledigen driejarigen cursus hadden bijgewoond, konden volstaan met een cursus van zes maanden. Tevens werd bepaald, dat voortaan in den regel niemand bij de Militaire Intendance zou worden geplaatst, zonder een van die beide cursussen met goed gevolg te hebben doorloopen; terwijl meer bepaald voor de onderintendanten 2de klasse het bijwonen van den Intendance-cursus tot een voorwaarde van bevordering werd gemaakt. Daarbij werd, ingevolge de aan het Besluit toegevoegde Min. Disp., aan laatstbedoelde officieren, evenals aan de kapiteins-kwartiermeester, vrijstelling verleend van het admissie-examen.

Bij de splitsing van de Krijgsschool in twee afdeelingen werd de cursus voor Intendance tot een onderdeel van het onderwijs in de tweede afdeeling gemaakt. De bepalingen omtrent vrijstelling van het

admissie-examen voor de even genoemde officieren, alsmede die betreffende de toelating op gunstige voorwaarden van oud-leerlingen der Krijgsschool, werden daarbij buiten werking gesteld. Kort daarna verschenen tevens nieuwe programma's van de eischen voor toelating en voor het eindexamen, beide het kenmerk dragend van een streven naar een meer zelfstandige opleiding der Intendance-officieren. Eerst het jongste Besluit evenwel bracht een meer volledige scheiding. Voor 't eerst wordt daarbij de cursus voor Intendance als een geheel op zich zelf staande instelling geregeld: de omstandigheid alleen, dat de leeraren der Krijgsschool bij dien cursus belast kunnen worden met het geven van onderwijs, en dat het bestuur is opgedragen aan den Directeur van de tweede afdeeling der Krijgsschool, herinnert nog aan het vroeger zoo nauwe verband. Hiermede is het overgangstijdperk afgesloten. Dat ook het legerbestuur zich daarvan bewust is, blijkt het best uit de bepaling, dat voortaan alléén luitenants tot den cursus voor Intendance zullen worden toegelaten. Na velerlei wisselingen, die de regeling ondergaan heeft, en door de daaruit geputte ervaring, heeft zich eindelijk de overtuiging gevestigd, dat voor de behoorlijke" vervulling van dezen tak van dienst niet alleen grondige kennis, maar de toewijding van een geheel leven vereischt wordt. Wel is waar is daarmede nog het laatste woord niet gezegd, en zal ook met betrekking tot de jongste regeling aanvulling en verbetering noodzakelijk blijken; maar de omstandigheid, dat juist door die regeling de weg is gebaand voor geleidelijke hervorming, mag als een belangrijke schrede op den weg van vooruitgang worden beschouwd.

Het monopolie der Nederlandsch-Indische Stoomvaartmaatschappij.

De Nederlandsch-Indische Stoomvaartmaatschappij is een transportonderneming als iedere andere. Heeft zij een contract met den Staat. er zijn vele contracten te water en te land ook met andere ondernemers gesloten; heeft zij thans een contract, dat haar hoogst voordeelig is, dat haar, wat de gemeenschap ter zee betreft, het volstrekt gezag over bijna den geheelen Indischen Archipel geeft toen den 6den Januari 1874 de openbare uitbesteding plaats vond, om in de behoefte aan een stoompaketvaart van 1876 tot en met 1890 voor den Staat te voorzien, stond het een ieder vrij om mede te dingen. Wie zich met de laagste subsidie in geld per geographische mijl tevreden betoonde en zich verder wilde onderwerpen aan de voorwaarden, welke men in Bijblad N°. 2744 vindt opgenomen, die inschrijver moest het contract erlangen. In zulk een eerlijke mededinging behaalde de Nederlandsch-Indische Stoomvaartmaatschappij den prijs, en sedert genoot zij alzoo de schoone vruchten van haar eigen ondernemingsgeest.

Dit is de officiëele waarheid, maar niet de heusche, de werkelijke waarheid. Deze stelt de zaak aldus voor:

De organisatie van een uitgebreide transportonderneming, als het onderhouden van een geregelden stoompaketvaartdienst in den Archipel, is niet, en kan niet zijn, het werk van den betrekkelijk korten tijd, die er moet verloopen tusschen de inschrijving en de inwerkingtreding van een contract. Integendeel: hier is een langzaam voortgaande ontwikkeling van jaren en jaren noodig. Nu stond de Nederl.-Indische Stoomvaartmaatschappij reeds lang met den Staat in verbintenis, en onder de werking daarvan werd de onderneming steeds uitge

« ZurückWeiter »