Abbildungen der Seite
PDF
EPUB

verschaffen voor de papiermolens. De resultaten van deze proefneming zijn bevredigend. Een andere vezelplant, die opmerking verdient, is de malachna capitata. De verslagen omtrent die plant luiden gunstig, doch de behandeling schijnt nog te wenschen over te laten. Eindelijk moet het welbekende bamboesriet vermeld worden, dat de beste resultaten voor het maken van papier heeft opgeleverd. Inderdaad wordt aan de bewerking van dat riet veel zorg besteed en in verschillende plantages is het met vrucht tot het maken van papier aangewend. > Uit een en ander blijkt" zoo eindigt de Engelsche kroniekschrijver »dat Indië overvloed heeft van ruw materiaal, dat voor de papiermarkt kan bewerkt worden; evenwel is te vreezen, dat door gebrek aan toezicht bij de verschillende proefnemingen en door de opheffing van het departement van landbouw, elke onderneming van dien aard zal mislukken."

Het boven geschrevene geldt ongetwijfeld ook voor de Ned. Ind. koloniën. Java en de verdere eilanden zijn rijk aan vezelstoffen, die grondstof voor papier kunnen opleveren. Indien de fabriekmatige nijverheid in Indië kon worden aangemoedigd, zou de bewerking dier grondstoffen - zij het slechts tot het eerste papierdeeg, een ruim veld voor nuttigen arbeid en voordeelige aanwending van kapitaal openen.

[ocr errors]

W.

KINA-CULTUUR EN KINA-PRIJZEN.

In het September-nummer namen wij de mededeeling op, dat Ceylon

in 1877

> 1878

> 1879

[ocr errors][merged small][merged small]

507 368 Eng. ponden kina uitvoerde, en herinnerende welk een uitbreiding de cultuur en productie ook elders ondergaan, vroegen wij of de hooge kina-prijzen zich nog lang zouden kunnen staande houden.

Een antwoord daarop mochten wij niet ontvangen, doch sedert, n.l. uit het December-nummer van The British Trade Journal, vernamen wij cijfers, die den twijfel versterken. Zij hebben betrekking op Britsch-Indië. Britsch-Indië voerde uit:

in 1875/76 26 992 Eng. pond kinabast ter waarde van £ 2570 > 1876/77 72 452

> 1877/78 286 944 > 1878/79 227 179 > 1879/80 459 286

[ocr errors][ocr errors]
[ocr errors]

6 413

[merged small][merged small][ocr errors][merged small]

DE OMVANG DER VRIJE SUIKERCULTUUR OP JAVA.

Uit de volgende, pas gepubliceerde officieele opgaaf kan blijken, welk deel van de gronden der bevolking door haar voor de oogsten van 1878 en 1879 vrijwillig met suikerriet werd beplant (de mislukte velden en het op woonerven geteelde riet daargelaten):

[blocks in formation]

De aanplant (waaronder achtereenvolgens 757 en 2501 bouws waarop het riet als tweede gewas werd geteeld) schillende gewesten verdeeld als volgt:

[merged small][ocr errors][ocr errors]

was over de ver

[blocks in formation]

Pasoeroean

[blocks in formation]
[blocks in formation]

De vrijwillige suikercultuur wordt gezegd den inlandschen planter een voordeel te kunnen afwerpen van f100 à f300 per bouw. In Pasoeroean leverde de verkoop in het klein (per rietstok) zelfs f300 à f 400 per bouw op. Bij levering van het riet aan fabrieken (bij het gewicht) werd 0.40 per pikol ontvangen. Zij die het riet in buffelmolens verwerkten, en de suiker in bereiden staat verkochten, konden voor de 100 schijfjes f1.25 à f2.- bedingen.

[blocks in formation]

„Op Java heerschen sommige buikziekten, welke aan alle uit Europa gezonden medicamenten hardnekkig wederstand bieden, zoodat men op het laatst niet meer weet wat men er tegen doen zal. In zulke gevalle gebeurt het niet zelden, dat de Europeesche geneesheer, in weerwil van zijn grootere kunde, door de empirische geneeswijze eens inlanders beschaamd gemaakt wordt, die zulke ziekten somtijds spoedig weet te beteugelen." Deze woorden van een vermaard geneeskundige ') meen ik niet ongepast als inleiding te mogen bezigen tot de hier volgende beschrijving van bovengenoemde vrucht, die in Britsch-Indië grooten naam heeft verkregen als geneesmiddel in dyssenterie en diarrhaea, zoodat zij met lof is vermeld in de Indian annals of Medical Science (October 1854) en een plaats heeft verkregen in de Engelsche Pharmacopora, doch desniettegenstaande op Java door een geneesheer van naam, in blinde vooringenomenheid tegen inlandsche antidyssentericae, zonder haar te beproeven, veroordeeld is.

1) F. A. C. Waitz, Med. Doct. Stads Geneesheer, Heel- en Vroedmeester te Semarang, Lid van het Genootschap van Kunsten en Wetenschappen te Batavia en Correspondeerend Lid van het Koninkl. Aziat. Genoots. van Groot-Brittannie en Ierland. Praktische waarnemingen over eenige Javaansche geneesmiddelen, welke niet alleen vele uitheemsche medicamenten kunnen vervangen, maar dezelven ook tegen eenige ziekten, op het eiland Java heerschende, in werkzaamheid overtreffen."

Deel I, 1881.

11

De boom, die haar voortbrengt, is de Aegle Marmelos 1) corr. van de familie der Aurantiaceae 2) en wordt gevonden in de meeste deelen van het Indische vasteland, waar hij door de Hindoe's als heilig beschouwd, dikwijls geplant wordt in de nabijheid hunner tempels. Verder komt hij in het wild voor in de bosschen van de Coromandel Ghauts en in die van de westelijke Himalaya. In den Indischen Archipel, waar de vrucht weinig gegeten wordt, is hij mede niet zeldzaam, z. a. in Oostelijk Java, Soembawa, Celebes, Ambon, Timor, enz.

Van het nut, dat hij oplevert, zegt Rumphius alleen: „de jouge bladeren worden bij de rijst gegeten; met rijst en kurkuma fijn gewreven, smeert men ze op het lijf om huidjeukte te doen verdwijnen. Uit het pulpa der vrucht zou vroeger een soort opium gestookt zijn.” Volgens Filet worden de bladeren door de Javanen toegediend bij wormziekte en ook gebezigd op wonden, welke hunue paarden door het drukken der zadels soms bekomen. De vruchten worden als lekkernij gegeten. ) P. van Rees zegt van den boom:,,Het fraaie, fijne, zwavelgele hout is bijzonder voor meubels en meer ander fijn werk geschikt en wordt door de Javanen veel tot geweerschachten, piekstijlen en krisscheden gebruikt. De bladeren, zegt men, zijn een goed middel tegen den beet van vergiftige slangen: ook gebruiken de Javanen die als een krachtig geneesmiddel voor de wonden hunner buffels." (Týjds. v. Nijv. v. N I.)

Daar nu geen dezer en ook geen der overige auteurs, die geschreven hebben over het nut van de gewassen van den Nederl. Indischen Archipel, gewag maakt van de vrucht als Antidyssenterisch middel, zoo is het meer dan waarschijnlijk dat zij als zoodanig, op Java althans, nooit bekend is geweest. Merkwaardig in dit opzicht is het dat zelfs

1) Aegle, een van de Hesperiden; marmelos van het Portugeesche marmelo. een kwee. Fl. & Hnb.

[ocr errors]

[ocr errors]

2) De synoniemen zijn: Ferronia pellucida, Roxb. Crataeva Marmelos L. Bilacus Rumph. H A. 1. pag. 197, t. 81. Rheed. H. M. 111, t. 37. Slymappelboom, Ned. Bael or Bel-tree, Eng. Hij bereikt een hoogte van 30-40 voet, heeft den stam met stevige scherpe doorns bezet en draagt oneven gevinde bladen, de blaadjes één-, zeer zeldzaam twee-parig, langwerpig of breed lancetvormig, zelden stomp, gekarteld, flauw gestippeld, het oneven blad het grootst; de bloemen zijn groot, wit, welriekend, op lange steeltjes tot okselstandige pluimen vergaderd. De kelk is 4-5 tandig. zachtharig; bloembladeren 4—5, afstaande; helmdraden 30-40; helmen lijn-langwerpig; vruchtknop 8-15 hokkig, de hokjes in twee rijen; de vrucht is een veelzadige bes met dikke schil, de zaden zijn in lijmig pulpa gewikkeld.

3) Bot. Tuin te Weltevreden. Wat de lekkernij betreft, dit is een punt van smaak, doch het is zeker dat zij weinig gezocht is, en menig Europeaan op Java haar niet eens bij naam kent.

Dr. Waitz geen gewag er van maakt in zijn bovengenoemde ,,Praktische waarnemingen."

Op het vaste land van Indië daarentegen werd volgens Fluckiger & Hanbury reeds in oude Sanskrietsche gedichten, sommigen waarvan, 2. a. de Yajur Veda, verondersteld worden geschreven te zijn niet later dan duizend jaren v. Chr., bestendig op dezen boom gezinspeeld, onder den naam van Bilva. Garcia d' Orta, die in de 16e eeuw als lijfarts van deu Portugeeschen Onderkoning in Indië, verblijf hield te Goa, schreef van de vrucht onder den naam van Marmelos de Benguala (Bengaalsche Kwee), een bericht, waarin hij het gebruik opgeeft Voor gevallen van dysenteria. In de volgende eeuw is het gewas vermeld door Bontius, die het Malum Cydonium noemt, en het slijm der vracht zag gebruiken bij spruw, de gebraden vrucht bij dysenterie en cholera. Ook is het afgebeeld in Rheede's Hortus Malabaricus, waarin gezegd wordt dat een afkooksel van wortel en bast een uitmuntend middel is bij hypochondrie, melancholie en hartbezwaren; dat de bladeren in aftrekselvorm gebezigd worden bij asthmatische bezwaren en de eenigszins nog onrijpe vrucht bij diarrhaea en dyssenterie. In denzelfden zin wordt de vrucht vermeld door schrijvers van lateren tijd, Roxburgh, Ainslie, enz., wier beschouwingen door Drury) aldus zijn samengevat: „De vrucht van dezen boom is eenigszins gelijk een oranje. De cellen bevatten, behalve de zaden, een groote hoeveelheid taaie, doorschijnende kleefstof, welke bij het drogen verhart, doch doorschijnend blijft. De vrucht is voedzaam en wordt bij gelegenheid gebruikt als een alterativus. Zij is zeer smakelijk en hare eigenschappen voor het verdrijven van aanhoudende neiging tot verstoppingen zijn wel gevestigd. De wortel, schors en bladeren worden in Malabar geacht verkoelend te ziju. De schors van den wortel vooral maakt een deel uit van samengestelde afkooksels in tusschenpoozende koortsen, en pappen, van de bladeren gemaakt, worden tegen oogziekten aangewend. Het afkooksel van de vrucht voordat zij rijp is wordt toegediend in diarrhaea en dyssenterie; en dat van de rijpe vrucht, met het sap van tamarinde gemengd, vormt een aangenamen drank; een af kooksel van de schors van den boom wordt gegeven tegen hartklopping en van de bladeren. tegen asthma. In gevallen van gewone verstoorde spijsvertering wordt, volgens Dr. Green, een sorbet van de rijpe vrucht, elken morgen ingenomen, dienstig bevonden. Hij voegt er bij, dat de onrijpe vrucht gedurende zes uren geroosterd een vermogend astringent is." )

1) The useful plants of India. Van de oeconomische toepassing van de vrucht leest men daar, dat het slijmig bekleedsel der zaden een ui muntend bindmidde] is in metselspecie, vooral in het bekleeden van welwaterputten. Van de samen trekkende vruchtschiil wordt een gele verfstof verkregen. (Roxb.)

1) Indian annals of Medical Science, II. 224.

« ZurückWeiter »