Abbildungen der Seite
PDF
EPUB

volen: »daardoor krijgt men even vele reservoirs, waar het bandjirwater tijdelijk wordt opgehouden en waardoor niet alleen de kracht van den bandjir wordt gebroken, maar ook het water langzamer naar zee zal vloeien en dus veel langer beschikbaar blijft voor de bevloeiing der rijstvelden. In stede toch van in de nauwe bedding eener beek, waar het water zich ruischende naar beneden spoedt, valt het dan in een ruim, door opdamming verkregen, waterbekken en verspreidt zich natuurlijk over de heele oppervlakte. Er verloopt dus heel wat tijd, eer het water in de sitoe's een of meer voeten gerezen is, en even veel tijd eer de waterspiegel daar tot het gewone peil is teruggekeerd. Hoe meer sitoe's er achter elkander in een raviju of vallei worden aangelegd, hoe langzamer het water stijgen zal, hoe minder er stroomafwaarts van de bandjir zal worden bespeurd en hoe langer het water voor de sawah's beschikbaar blijft. Worden er nu veel ravijnen en kleine riviertjes tot sitoe's gemaakt, ook de grootere rivieren, die zij voeden, zullen een geregelder afvoer van water hebben en overstroomingen zullen niet zoo dikwerf voorkomen of zoo verwoestend zijn als dit nu dikwerf het geval is. Bovendien wordt een massa aarde en slijk opgevangen, die anders de riviermonden en havens doen verzanden of de rivierbedding bederven, en is na jaren de sitoe geheel vol aarde gespoeld, dan biedt hij, zooals de ondervinding in de Preanger leerde, een prachtige gelegenheid aan voor den aanleg van een rijstveld."

In 't voorlaatste nummer van het Tijdschrift voor Nijverheid en Landbouw in N.-I. (Deel XXV, afl. 3) wordt de nuttige raad om sitoe's aan te leggen herhaald. »Had", zoo lezen wij daar, »de Oostenrijksche Ingenieur" (in de Revue Brittanique aangehaald) »kennis van de gemakkelijke en soliede wijze, waarop men hier in Indië door grondverspoeling soms kolossale dammen aanlegt (men denke maar aan de kolossale dammen, die de waterstaat bezig is te leggen in de buurt van Soekaboemi en ook voorbij Megamendoeng), dan zou hij dat middel zeker hebben aangeprezen boven het uitgraven van reservoirs of het maken van dijken en dammen, zooals men dit gewoon is in Europa te doen. De vraag moet ons van het hart: waarom schenkt men op Java niet meer aandacht aan deze belangrijke zaken; vooral de ambtenaren van den waterstaat, die nog beter dan de ambtenaren van het binnenlandsch bestuur het nut er van kunnen beoordeelen? Wel verre is 't, dat er niet genoeg voor hen te doen is en op dat personeel zou kunnen worden bezuinigd; het tegendeel is waar. Behalve het bouwen van huizen en bruggen, valt er voor een behoorlijke irrigatie en waterregeling nog zoo veel te doen, dat er nog tientallen jaren zullen verstrijken, eer maar aan de voornaamste behoeften eenigszins zal zijn voldaan, en wij juichen het ten zeerste toe, dat men van het denkbeeld om dat personeel in te krimpen is teruggekomen. Als de residenten en ingenieurs maar eendrachtelijk willen samenwerken, zal spoedig blijken, wat er zoo al te doen is verwaarloosd, en kan met grond worden verwacht, dat men niet steeds Gods water over Gods akker zal laten loopen".

en is

EEN ONGUNSTIG OORDEEL OVER QUINETUM.

»De heer Dr. E. J. de Vrij alhier", zeide het Koloniaal Verslag voor 1875, »>meent een zeer weinig kostbare methode gevonden te hebben om in de kinaplantsoenen zelven ruw alkaloïd uit den verschen bast te bereiden, en heeft daaromtrent uitvoerige inlichtingen aan de Regee ring verstrekt. Het groote belang der zaak heeft der Regeering aanleiding gegeven om den Gouverneur-Generaal aan te bevelen met de toepassing dier methode ernstige proeven te doen nemen. Daartoe zal te beter gelegenheid bestaan, nu onlangs een militair apotheker is uitgezonden, die door Dr. de Vrij in de toepassing zijner methode is onderricht."

In 1876 werden, blijkens het Koloniaal Verslag voor 1877, ter beschikking van den heer Eydmann 925 kilo versche succirubra-bast en 28 kilo droge hasskarliana-bast gesteld. »Voor zooveel noodig", dus gaat het Verslag voort, »wordt hier herinnerd dat door die proeven zou moeten worden uitgemaakt, of niet in Indië zelf een goed en goedkoop geneesmiddel tegen koortsen (quinetum genaamd) is te bereiden, dat de steeds duurder wordende kinine in vele gevallen zou kunnen vervangen, 'tgeen een belangrijk voordeel zou opleveren voor het Gouvernement, dewijl dan niet steeds een groote hoeveelheid kinine voor het Indische leger tot zeer hooge prijzen in Europa aangekocht en uitgezonden zou behoeven te worden, terwijl het tevens een weldaad zon wezen voor de inlandsche bevolking die zich de dure kinine niet kan aanschaffen. De bedoelde proeven zijn afgeloopen en in het laatst van Januari j.. heeft de heer Eydmann daarover een verslag uitgebracht aan den Chef van den Geneeskundigen Dienst. Verder is echter aangaande deze belangrijke zaak nog geen bericht van de Indische Regee ring ontvangen. Het is duidelijk dat gesteld dat de bereiding geen bezwaren heeft opgeleverd de bruikbaarheid van het bereide geneesmiddel in Indië nog door proefnemingen onderzocht is moeten worden." Het Verslag over 1878 deelt mede, dat de heer Eydmann 10 kilogram quinetum bereid had, en dat daarmede in de verschillende militaire ziekeninrichtingen in Indië therapeutische proeven genomen waren. De uitkomsten van die proeven hebben, zoowel den Chef van den Geneeskundigen Dienst in Indië als den Directeur der gouvernementskina-onderneming aanleiding gegeven om te adviseeren tot het bereiden eener grootere hoeveelheid (namelijk 100 kilogrammen) van dit geneesmiddel in het scheikundig laboratorium te Weltevreden, opdat de therapeutische proeven in de hospitalen en onder de inlandsche bevolking op grooter schaal konden worden voortgezet. De Indische Regeering heeft zich met deze adviezen vereenigd en mitsdien zullen ongeveer 3000 kilogrammen succirubra-bast worden beschikbaar gesteld voor de verdere proefnemingen. Dezerzijds is op een bespoediging der definitieve beslissing omtrent de bereiding en aanwending van quinetum (waarbij groote belangen betrokken zijn, zooals in 't vorig verslag werd herinnerd,) bij de Indische Regeering aangedrongen, ook met het oog op het sterk toenemend debiet van dit geneesmiddel in Britsch-Indië, dat voor zijn bruikbaarheid pleit."

Een volgend Verslag, nl. dat over 1879, meldt, dat de heer Eyd

mann 's lands dienst verliet, en dat sedert 6000 Amsterdamsche ponden kinabast voor bereiding van quinetum gegeven werden aan den eersten laborant bij het scheikundig laboratorium van den Geneeskundigen Dienst te Batavia.

Ten slotte zij hier uit het Koloniaal Verslag over 1880 aangeteekend, »dat de oplossing der in vorige verslagen besproken quaestie van de bereiding van quinetum op Java nog weinig schijnt te zijn gevorderd. Uit de 6000 Amsterdamsche ponden succirubra-bast, heeft men bij het scheikundig laboratorium van den militairen Geneeskundigen Dienst te Weltevreden 56 kilogram quinetum getrokken, die vervolgens onder verschillende militaire hospitalen zijn verdeeld om de therapeutische waarde na te gaan. Nopens de resultaten werd hier te lande echter nog niets vernomen. Bij vernieuwing is de belangstelling der Indische Regeering voor het onderwerp ingeroepen, met verwijzing naar de zeer belangrijke, voor de inlandsche bevolking weldadige en voor 's lands schatkist voordeelige uitkomsten die in Britsch-Indië bij voortduring van de bereiding en het gebruik van quinetum verkregen worden."

De jaren achtereen herhaalde aandrang bij de Indische Regeering op een spoedige beslissing heeft dus al zeer weinig effect gehad.

Er is in de geschiedenis der quinetum-bereiding iets geheimzinnigs. Zou de heer Eydmann niet besluiten kunnen, om bekend te maken wat hij daarvan weet?

De therapeutische proeven worden echter nog altijd voortgezet. Het oordeel van deskundigen over de resultaten loopt uiteen. Wij verwijzen hier slechts naar het belangrijk artikel van Dr. Jul. Jacobs in het Geneeskundig Tijdschrift voor N. I. 1881, aflevering 2. Het bevreemdde hem, dat aan de inlandsche bevolking nog steeds kinine werd verstrekt, in plaats van het veel goedkooper quinetum, hoewel de rapporten van Dr. King, den Superintendent van den Botanischen Tuin te Calcutta, over het quinetum geregeld gunstig luiden, en dit middel ook door de heeren Dr. van der Horst, Dr. Vinkhuijzen, Prof. Stokvis en anderen in Nederland, alsmede door wijlen den officier van gezondheid von Söhsten en de officieren van gezondheid Arntzenius en Mayer aanbevolen is.

Maar na zelf verschillende proeven te hebben genomen, is de verwondering bij Dr. Jacobs geweken. Als résumé van zijn bevindingen. verklaart hij, dat quinetum, op grond van zijn mindere antipyretische werking, doch vooral om zijn onstandvastige samenstelling en zijn soms gevaarlijke nevenwerking geen middel is dat de kinine vervangen kan. >>In handen van een leek, met name van de inlandsche bevolking, op de wijze zooals haar thans kinine wordt verstrekt, zou het middel in zeer veel gevallen erger kunnen zijn dan de kwaal."

Deel I, 1881.

76

Indische Houtsoorten,

DOOR

BISSCHOP GREVELINK.

Onder de gewassen van Britsch-Indië die voortreffelijk timmerhout opleveren en om die reden verdienen op den Nederlandsch-Indischen Archipel te worden aangeplant, komen in de eerste plaats in aanmerking de door Roxburgh genoemde Dalbergia latifolia en D. sissoo, van de familie der vlinderbloemigen. ')

De voornaamste kenteekenen van het geslacht zijn: oparig gevinde bladen en ongesteelde kleine bloemen in okselstandige trossen, pluimen of bloeitoppen vergaderd; de kelk is klokvormig; de peul 1- of 2 zadig is elliptisch en vliezig uitgespreid, netvormig geaderd en rondom het zaad plat saamgetrokken.

--

De breedbladige soort (D. latifolia) is een boom van 40′ à 50' hoog, heeft de vinblaadjes, 3-7, gewoonlijk 5 in 't geheel 2), rondachtig uitgerand, waarom hij ook den naam draagt van D. emarginata. Hij draagt de bloemen in pluimen; de peul is gesteeld en gewoonlijk 1-zadig; het zaad is niervormig, plat samengedrukt.

Deze wordt door Roxburgh genoemd een der grootste boomen op het gebergte van het Indisch vasteland. Het hout is daar bekend als blackwood (zwart hout) en is grijsachtig zwart met lichtkleurige aderen,

1) Wel zegt Prof. Miquel in zijn voortreffelijke Flora Ind. Bat., dat de eerstge noemde hoogst waarschijnlÿjk op den Ind. Archipel aanwezig is, doch het is meer waarschijnlijk dat hij er niet is; anders zou men het hout wel hebben hooren roemen, iets waarin de inlanders niet traag zijn. De tweede soort zou, volgens denzelfden auteur, op Sumatra en Java, meer bepaald in Bantam en op den G. Oenarang gevonden worden; er is echter wel geen twijfel of hij heeft de D. pseudo sissoo bedoeld; althans weet men op Java evenmin iets van het uitmuntende hout als dat men in Britsch-Indië iets weet van zijn wonderbaarlyke geneeskracht in bovengenoemde Flora vermeld.

2) De kenteekenen zijn overgenomen van Drury.

zoo zwaar dat het in het water zinkt; van een fijne grein, geschikt om den schitterendsten glans aan te nemen, waarom het bij uitstek gekozen wordt tot de vervaardiging van meubelen. Van boomen in Malabar gekapt, had hij planken gezien, ruim 31⁄2 voet breed welke, het spint tegen 9 duim gerekend, den omtrek van den stam op 15 voet doen stellen (Murray. Hist. Br. Ind.). Een prachtige boom, zegt Cleghorn, welke het wel bekende Malabaarsche zwarthout oplevert. Planken van 4 voet breed zijn dikwijls verkrijgbaar, de spint niet mede gerekend; het is zwaar en van fijnen vezel, laat zich goed polijsten en wordt veel gebruikt voor meubelen. Het is een van de meest gewaardeerde houtsoorten dezer provincie (Forests and Gardens of S. India). Volgens Drury is het een groote boom die overvloedig voorkomt in de bosschen van Zuidelijk-Indië en elders, van welken het wel bekende blackwood verkregen wordt. Tot de vervaardiging van meubelen is het zeer gezocht. Te vroeg gebruikt hebben de planken echter een neiging om in de lengte te scheuren. In de zwaarste blokken vindt men dikwijls ook een aardachtige afzetting, een groot nadeel voor deze in andere opzigten zoo schoone planken. Sommige planken zijn 4 voet breed nadat het jonge hout (spint) er is afgekapt. Blackwood is een van de meest gewaardeerde houtsoorten van ZuidIndië; goed gepolitoerd heeft het veel het voorkomen van rozenhout, welke naam in den handel dikwijls er aan gegeven wordt. Het zaad van den boom is, wanneer het gaat spruiten, zeer onderhevig aan verwoesting door insecten, en vandaar dat het gewas moeilijk te kweeken is. Gedurende aanhoudende regens echter kan zulks met goed gevolg gedaan worden. Het zaad kan ook geplant worden in gaten die goed bemest zijn met den afval der lampolie-molens. De afstand der gaten van elkaar moet 15 voet zijn, en later worden de jonge boomen om den anderen verplant. De boom groeit ook van wortelspruiten of van afleggers, doch dan is het hout niet zoo goed als dat van zaailingen (The useful plants of India).

De Dalbergia sissoo is een boom van 50' hoogte en heeft de blaadjes 3 5 in getal, rondachtig of omgekeerd hartvormig kort toegespitst; de bloemen zijn geelachtig wit, in aren tot pluimen vergaderd; zij dragen 9 enkelbroederige helmdraden, de vlagdraad ontbrekend de stijl is zeer kort, de peul gesteeld, meestal 3-zadig.

Even nuttig als de vorige en het voorrecht bezittende van een der snelst groeiende boomen van de wereld te zijn, is de Dalbergia sissoo. Het hout, getuigt Dr. Wallich, heeft zijn weerga niet voor doeleinden, waartoe taaiheid en veerkracht gevorderd worden. Kanonkogels, er door heen gaande, doen het niet splinteren. Al de deelen van affuitwielen worden bij voorkeur van dit hout gemaakt. Voor den scheeps

« ZurückWeiter »