Abbildungen der Seite
PDF
EPUB

gehouden. De Maleier, zoowel als de Europeaan, die het Maleisch beoefent, heeft meer aan zulk een gedicht, dan aan bloemlezingen uit het Maleische proza, waarbij soms de stukken nog zeer onoordeelkundig zijn gekozen en weinig pleiten voor den smaak van den compilator. Doch ook op dit gebied wordt de waarheid van het spreekwoord bevestigd: »Die het dichtst bij het vuur zit, warmt zich het best", waarbij wij nog zouden kunnen voegen: en gunt soms aan auderen een plaatsje ter verwarming niet. Voorloopig valt er dan ook op de uitgave van Maleische gedichten niet te rekenen en zullen wij ons moeten vergenoegen met nu en dan de inhoudsopgave van het een of ander gedicht mede te deelen.

Leiden, 12 Oct. 1880.

H. C. KLINKERT.

Wetenschap en Industrie.

EEN RAPPORT OMTRENT DE ZUIDELIJKE NEDER-
ZETTINGEN IN ATJEH.

Het verslag eener door den contrôleur der 1ste klasse J. van Wijk gedane reis door de zuidelijke nederzettingen behelst, blijkens de Javasche Courant, de volgende algemeene beschouwingen omtrent den toestand van de zuidelijke nederzettingen.

Politieke toestand.

De politieke toestand werd door mij over het algemeen zeer bevredigend bevonden. Een uitzondering daarop maakt echter het landschap Daja. De besturende hoeloebalang van Lambesi, Radja Koeala, welke tegenwoordig in Groot-Atjeh vertoefde, wil de suprematie niet erken

van het Sagi-hoofd der XXV Moekims en beweert van oudsher onafhankelijk van die Sagi geweest te zijn en direct ondergeschikt aan den Sultan van Atjeh, in casu het Nederlandsch-Indisch-Gouvernement. Reeds in vroegere jaren zijn door den tegenwoordigen titularis dergelijke bezwaren gemaakt en is door het vroegere Sagi-hoofd de zaak in orde gemaakt en zijn de partijen verzoend en zelfs het voornoemde Sagi-hoofd met een zuster van Radja Koeala getrouwd.

Doordat de plaats zelve door mij niet kon worden aangedaan, was het mij onmogelijk de zaak grondig te onderzoeken, daar ik natuurlijk niet wist, in hoever de Datoe's van Lambesi, die ik te Kloewang ontmoette, geïnspireerd werden door de tegenwoordigheid van de mij vergezellende Hoofden, beiden familieleden van het Sagi-hoofd der XXV Moekims.

Onze tusschenkomst zal echter in dezen noodig zijn om de zaak tot een goed einde te brengen.

In de overige districten van Daja huist nog veel slecht volk uit de XXII Moekims, zoodat deze geheele streek nog zeer onveilig is en ons bestuur zoowel als het gezag van het Sagi-hoofd der XXV Moekims daar slechts in naam bestaat.

Over de door mij bezochte streken kan ik niet dan goed rapporteeren. Overal werd ik met de meeste gastvrijheid en hartelijkheid ontvan

gen, voor zooveel namelijk de beperkte middelen tot onthaal van een Europeaan en de weinige bekendheid met onze vormen en gebruiken het toelieten.

Bij mijn aankomst in de kampongs werd ik dadelijk door alle Hoofden begroet en steeds met eene hulde van klappers en suikerriet vereerd, terwijl ik op mijne wandelingen steeds door een grooten stoet belangstellenden werd vergezeld.

Op de samenkomsten met de Hoofden werden mij met de meeste welwillendheid inlichtingen gegeven omtrent de zaken, die ik vroeg, en den geheelen dag door had ik bezoek van notabelen, die mij over allerlei zaken ondervroegen.

De houding van de bevolking zelve liet ook nergens iets te wenschen over.

Alles wat te krijgen was stond te mijner beschikking, terwijl van exorbitante prijzen, waarover vroeger is geklaagd, volstrekt geen kwestie was, maar mij meestal de zaken om niet werden afgestaan, en bij aandringen op betaling de bepaling van den prijs geheel aan mij werd overgelaten.

De ontvangst was overal niet minder hartelijk dan op Sumatra's Westkust gewoonlijk het geval is.

Te Kloewang werd ik mede genoodigd op een Kendoeri-feest ter eere van den Mohammedaanschen feestdag »Moeloed" en bemerkte ik, dat mijn toestemming om daaraan deel te nemen met ingenomen heid werd begroet.

Aan het feestmaal waren de beste stukjes voor mij, en ofschoon de zindelijkheid, de wijze van toebereiding en de soort der spijzen voor een Europeeschen smaak minder aanlokkend waren, liet ik mij zooveel mogelijk van alles bedienen en bemerkte ik, dat dit door Hoofden en bevolking met blijkbaar welgevallen werd aangezien.

Ook van het rooven van tafelgereedschap, waarover vroeger is gerapporteerd, heb ik niets bemerkt.

Op mijn geheele reis ben ik niets kwijt geraakt, ofschoon alles herhaaldelijk bekeken en getaxeerd werd en steeds met belangstelling en echt Sumatrasche nieuwsgierigheid werd geïnformeerd naar den prijs en de bestemming.

Alleen aardappelen waren een welkome buit voor allen, die ze zagen, doch steeds bepaalden zich de rooverijen tot één of twee, en alleen met het doel om die te planten, zoodat ik er spoedig toe overging ze rond te deelen en instructies omtrent het planten te geven, die steeds met belangstelling werden aangehoord.

De aardappelteelt schijnt voor den Atjehnees eene bijzondere aantrekkelijkheid te hebben zoowel om de groote voordeelen, die hij daarvan denkt te trekken als om den grooten smaak, dien ze in de vrucht zelve hebben.

Van rooverijen en invallen van kwaadwilligen werd door mij niets vernomen, doch wel werd mij verzekerd, dat in den laatsten tijd verwondingen en moorden minder en minder [?] voorkwamen, zoodat de Kedjoeroean van Lhoong in zijn gebied een verbod wilde uitvaardigen omtrent het loopen met klewangs, in welk plan ik hem sterk

ondersteunde.

Te Lepong zag ik onder de zeer groote menigte die mij vergezelde, niemand met een wapen.

Ik geloof dus met gerustheid te kunnen verzekeren, dat de politieke toestand, behalve de verwikkelingen in Lambesi, zeer gunstig is.

Gezondheidstoestand.

De gezondheidstoestand was zeer goed. Epidemieën waren in den laatsten tijd niet voorgekomen en over het algemeen had de bevolking weinig van ziekte te lijden.

Op mijne besprekingen omtrent dit onderwerp maakte ik den Hoofden bekend met de koepokinenting en de heilzame gevolgen, die deze operatie heeft gehad in de landen, waar ze is ingevoerd. Zij schenen er zeer voor te wezen om de inenting ook bij hen in te voeren, en verklaarden mij, dat het hun reeds vroeger was opgevallen hoe weinig Europeanen en Javanen kenteekenen van de pokziekte hadden.

Het zou dus niet ondienstig wezen om, wanneer eens een geruime tijd aan een bezoek dezer streken kan worden gewijd, daarheen eenige vaccinestof over te brengen en de vaccine in te voeren.

Landbouw en veeteelt.

De rijst was te Lepong geoogst, in Kloewang en Lhoong op het punt van gesneden te worden. De velden zagen er over het geheel zeer goed bewerkt uit, en de opbrengst van het gewas was ruim en van goede kwaliteit.

De peper was geoogst, doch de opbrengst daarvan minder dan het vorige jaar het geval is geweest.

Deze cultuur is echter in de laatste jaren enorm achteruitgegaan; geheele landstreken, welke vroeger met pepertuinen bezaaid waren, liggen nu woest.

Het komt verslaggever van groot belang voor, deze cultuur, waarmede de bevolking zoozeer is vertrouwd, eenigszins te releveeren, daar door den ondergang hiervan de geheele streek bezuiden Lhoong woest en ontvolkt zal worden.

Behalve bovengenoemde producten werden nog groote velden suikerriet aangetroffen, die zeer goed stonden. De suiker wordt in een gilingan uit het riet geperst op de gewone primitive Sumatrasche methode en is dan ook van weinig goede kwaliteit en zeer onzuiver.

Ook tabak wordt in de bovenlanden aangeplant, doch alleen voor binnenlandsch gebruik.

In het algemeen staat de landbouw bij den Atjehnees dezer streken op een vrij hoogen trap. De rijstvelden zien er goed uit en zijn gezuiverd van onkruid.

Te Lhoong worden de sawahs geïrrigeerd door zeer goed aangelegde en net onderhouden waterleidingen.

Te Lepong werd mij vooral gewezen op de duurte van den grond, die werkelijk exorbitant is door de geringe hoeveelheid sawah-velden, waarover de bevolking aldaar beschikken kan.

De veeteelt heeft weinig te beduiden; door de veeziekte zijn er vele beesten gestorven, doch langzamerhand begint zich de stapel van de geleden verliezen te herstellen.

Het vee, dat ik heb aangetroffen, zag er zeer goed uit en is duur in prijs; zoodat voor een koe van f 110 tot f 150 wordt betaald en een goede karbouw niet beneden de f 200 te krijgen is; schapen en geiten komen weinig, paarden in het geheel niet voor.

Handel, industrie. Behalve de handel in peper, heeft deze weinig te beduiden en bepaalt zich tot de Kuststaatjes onderling.

Ook van industrie is weinig te zien.

De zijdeteelt gaat achteruit. Naar men mij verzekerde, was dit toe te schrijven aan de moeielijkheid om het noodige voedsel voor de wormen te zoeken.

De dieren voeden zich met de bladeren van een kruid (daoen kerta), dat op de bergen in den omtrek in de wildernis gevonden wordt.

Door de groote menigte tijgers, die in den laatsten tijd in die streken voorkomen, durven de inwoners de bewuste bladeren niet meer gaan zoeken, zoodat deze industrie achteruitgaat.

Eenige cocons werden mij op mijn verzoek vertoond; zij hebben. geheel het voorkomen van die der in Europa geteeld wordende zijdewormen. Deze cocons worden gekookt in water, en vervolgens de zijde afgesponnen.

Behalve deze industrie zag ik ook nog eenige scheepstimmerwerven, waarop gewone prauwen werden gebouwd, doch hiertoe bepaalde zich alles wat door mij van industrie is opgemerkt.

Volkskarakter.

Het karakter en de geaardheid van de bevolking van dit gedeelte van Atjeh stemt in hoofdzaken merkwaardig overeen met dat der Maleiers van het gouvernement Sumatra's Westkust. Dezelfde vrijmoedige omgang van Hoofden en minderen, dezelfde zucht tot redeneeren en tot voeren van discussiën, dezelfde nieuwsgierigheid en zucht tot onderzoek.

Op de vrijmoedigste wijze werd ik door mindere Hoofden en geestelijken geïnterviewd over zaken betreffende het bestuur, de staatsinrichtingen, de maatschappelijke toestanden van het Rijk in Europa en de overige Nederlandsche bezittingen in dezen Archipel, terwijl weer anderen er op uit waren, mij over onze godsdienstige »Kitabs" te ondervragen, waarbij het steeds mijn streven was hen te wijzen op dezelfde bron, waaruit de boeken der beide godsdiensten voortkwamen, en op het weinige verschil, dat er in het essentieele gedeelte tusschen onze beide godsdiensten bestaat.

Geheele avonden heb ik zoo in discours en vreedzame discussie met de Hoofden doorgebracht, waarbij het mij vooral trof, dat sommige Hoofden, die nauwelijks een derde van het gesprek kunnen verstaan, met aandacht de gesprekken volgden en zich somtijds de woorden in het Atjehneesch lieten herhalen.

Het is mijn gevestigde opinie, dat, bij meerdere ontwikkeling, van het Atjehneesche volk veel is te maken en bij een zuiverder inzicht onzer bedoelingen zij spoedig goede onderdanen zullen worden, vatbaar voor onderwijs, leergierig en ijverig.

Van fanatisme heb ik nergens een spoor ontdekt. Dit neemt echter niet weg, dat er zeker, zooals bij elk volk, ook fanatieken zullen schuilen

« ZurückWeiter »