Demi. Awasedsu. Generee twee op. heden. Niniki no Mikotto. Hy wierd opgevolgt | vervolgens, of by gebrek van kinderen door 4. De mi no Mikotto, of met alle zyne Tytels, Fikofoo foo Demi no Mikotto. Dezen volgde op 5. Awase Dsu no Mikotto, of anders weydlopig Tuki Magifa Take Ugei Fakuffa Fuki Awadfi Dsuno Mikotto. Met dezen eindigt deze tweede, of zilvere eeuw gelyk men 't mag noemen, van de Japansche waereld. In het eerste Hoofdstuk van het tweede boek zal dezen aangaande noch verder worden gesproken. De naamen van de vyf aardsche Goden van deze tweede opvolging worden genoemt in de 16. Tafel. Deze zyn de opvolgingen van de ring dezer Goddelyke en half Goddelyke wezens volgingen van welke de Japoneesen den oorfpronvan God- kelyken afkomst van deze Natie afleyden: het verhaal dat zy geven hoe deze Goden waren geschapen, en hoe zy elkander genereerden is niet minder herssenschimmig en fabelachtig. De eerste der zeven groote Hemelsche Geeften, zeggen zy, was het eerste ding dat voortquam uyt de Chaos, zynde desselfs zuyverste en onzichtbaarste gedeelte en kracht. Zyn Zoon en Erfgenaam sproot uyt hem op een wyze 't menschelyk verstand te bovengaande, of gelyk fommige zich onderwinden het uyt te leggen, en het dus verstaanbaar te maken, door de beweeging en werkelyke kracht der hemelen en ondermaansche Elementen. Op deze wyze dan waren de zeven groote Hemelsche Geeften van de eerste opvolging voortgekomen. De laatste van deze was het, die zyn Vrouw op een vleeschelyke manier bekennende, het tweede geflacht der Godt-menfchen, van half Goddelyke en half Menschelyke wezens gewan. Deze, schoon zy ver te kort schooten aan de volmaaktheid hunner Voorvaderen, hadden echter noch, uyt kracht dezer Goddelyke hoedanigheden, behouden, dat zy hun leven behielden, en de opvolging van haare Regeering aan haare nakomelingschap overdroegen, welke zy gewonnen op een vatbaarder wyze, voor een onbedenkelyke tyd, ver te boven gaande het tydperk waar aan 's menschen leven nu bepaalt is. Eindelyk ftierven zy alle uyt in den perfoon van Awase Dsuno, den laatsten van deze tweede stam, die de Voorvader wierd van het derde geflacht, de tegenwoordige Inwoonders van Japan. Het derde Aan deze van 't derde geflacht, die in van Men- een rechte linie afdaalen van den eerftschen hoe gebooren Zoon van Awase Dfuno Mikotgegene- to van dezes eerstgeboorenen, en zo geflacht reert. 1 aan hunne Erfgenaamen, werd door de Japoneesen toegeschreven een boven natuurlyke, byna Goddelyke macht, en een onbepaald gezag over hunne medeschepfelen. Dit word eenigermate uytgedrukt door de groote Tytels en hoogluydende bynaamen, welke zy aan dit geheele geflacht, maar inzonderheid aan hun Hoofd of Vorst geven. Gelyk daar zyn Oodai, 't groote geflacht: Mikaddo, Keyzer (zynde Mikotto alleen eige aan de eerste en tweede opvolging van Goden en halve Goden.) Tenoo, Hemelsche Prins, Tenfin, Zoone des Hemels, Tee, Prins, en Dairi, door welken naam menigwerf betekent word 't geheele Hof van den Kerkelyken ErfKeyzer, zie de 17. tafel. aanmer Fa Japonee Tot dus ver de gemeene overlevering Eenige der Japoneefen ontrent de oorfponkelyke afftamming van haare Natie, dewelke al kingen op zo Heylig gehouden word als het ge- belachtige zag voor de Heylige schriften onder de overleveChriftenen. Het zou onnodig zyn de- ring der zelve te weerleggen, zynde uyt haar fen. zelven van zo een zwak gestel dat ze 't onderzoek van zelfs het allergeringste verstand niet zou kunnen lyden. Sommige zullen het misschien niet ongerymd houden, dat onder deze twee opvolgingen van Goden bedektelyk gezinspeelt word op de goude en zilvere eeuwen der Grieksche Schryvers, of op de eerste eeuwen der waereld voor en na de Zundvloed. Maar hoe zullen zy dan over een brengen die eindeloofen tyd, welken de Japoneesers voorgeven dat deze twee opvolgingen van Geeftelyke wezens de wereld hebben geregeert, met dat klein getal van jaaren dat verlopen is zedert de Schepping, volgens 't Goddelyk verhaal in onze Heylige Schriften ons overgelevert. Het schynt dat de Japoneesen niet minder wilden zyn dan de Egyptiers, de Chaldeuwen, de Braminen en andere hunner Oostersche nabuuren, die alle volgens de trotsheid en laatdunkentheid, alle Oostersche Natien eige, hunnen oorfpronk zo hoog afleiden als zy konden, en het heerlyk achteden, dat zy konden toonen een geheelen reeks van Monarchen, die over haar hadden geheerscht. Maar waar op zy voornamentlyk schynen gedoelt te hebben, is, om hunne nabuuren de Chineefen de loef af te steeken; want in hunne Historische Schriften ftellen zy Tenfio Dai Dfin, den eersten voortzetter van de Japansche Natie veele duyzenden van jaaren eerder, dan den eersten, en, zo als zy hem noemen, verdichten grondlegger van de Chineesche Natie, Sinkwofi, of na der Chinecfen uytspraak Tien Hoamtfy. En als of dit zelf noch niet genoeg zyn moeft, om zich van eenig vermoeden te - zuyveren van eenigermaten van de Chineefen afgekomen te zyn, stellen zy 'er noch voor de opvolging van de eerste groote Hemelsche Geeften, welke zy afleyden van het begin der Schepping zelf. Zy staan evenwel verlegen, wat te antwoorden, wanneer ze gevraagt worden, hoe het quam, dat Arwafe Dfuno de laatste hunner aardsche Goden, een wezen, begaaft met zo veele uytmuntende en boven natuurlyke hoedanigheden, als zy aan het zelve toefchryven, zulken | armen en elendigen geflacht, als dat der tegenwoordige Inwoonders van Japan gewan. En zo weinig weten zy te zeggen van de staat van hun land, en Throon verheven wierd, reeds zeer talryk was geworden, en om dat niet lang daar na, gelyk in hunne Hiftorien gemeld word, groote Oorlogen onder hen ontstonden, en veele duyzenden omquamen door Pest en hongersnood; ten zy dat men ze alle te gelyk op een reys van een ander land wilde overbrengen, of uyt de aerde doen opstaan en voortkomen gelyk Paddestoelen, 't welk en ongerymt en ook onbewyslyk is. Ik hebbe meer over om te gelooven, dat van den tyd dat hunne Voorvaderen in dit land gekomen zyn, zy eenige eeuwen lang een omzwervend leven hebben geleit, dwaalende van plaats tot plaats met met hunne huysgezinnen en en vee, 't welk zelf de gesteldheid van het land, verdeelt door bergen, zëen en rivieren, scheen vereischt te hebben, tot dat de van de Geschiedenis hunner Voorvade-voorspoedige Ninus Dfin Mu Ten Oo hen beschaafde en in beter order bracht, en 't zy door geweld of 't zy by verkiefing hun eerste Opperheerscher wierd. Zedert dien tyd zyn zy naauwkeurig en getrouw geweeft in de beschryving der geschiedenis van hun land, en van het leven en de Regeering hunner Keyzeren. Om te besluyten, gelyk Dadsyno Mikotto door haar gelooft word geweest te zyn de grootste van de eerste opvolging der Hemelsche Geesten, en Ten fio Dai Dfin, de machtigste van de God-menfchen, zo zien zy Sin Mu Ten Oo, aan voor de grootsten van het derde Geflacht der nu levende Inwoonderen, in wiens familie het Erf-Recht tot de Kroon met een meer dan menfchelyk gezag vervolgt en overgegaan is tot Kinfan Kiwotei den te ren, voor den tyd van Sinmu hun eerste Monarch. Om deze reden hebben verscheide van hunne eige Schryvers onderstaan Japan te noemen Atarafikokf en Sinkokf, dat is Nieuw Land, als of het nieuwlyks was uytgevonden en bevolkt onder de Regeering van hunnen eersten Keyzer. Zo ver is het waar, dat de eige en echte Japansche Hiftorie flechs begint met de Regeering van dezen eerften Keyzer, die geleeft heeft ontrent het jaar 660. voor Chriftus geboorte. En dat de Chineesen hen hier in ver te boven gaan, want die begonnen de Geschiedenis van hun land te beschryven ten minsten 2000. jaaren te vooren, en zy kunnen toonen, waar op ik geloof dat geene andere Natie roemen kan, eene opvolging van Keyzeren, met eene Be-genwoordigen 114. den Mikaddo, dat is schryving van hun leven, Regeering, en merkwaardige daaden van over de 4000. jaaren tot dezen tyd toe. Men moet evenwel bekennen, dat de Japansche Natie noodzaakelyk moet hebben beftaan en in het land gewoont, eenen merkelyken tyd voor hun eersten Keyzer, Odai, Mikaddo; nadien ze wanneer hy tot den een reeks van 2360. jaaren te rekenen tot aan het jaar 1700. Ik zeg, het ErfRecht tot de Kroon; want de Regeering zelf van het Ryk, is in laatere tyden overgegaan in waereldlyke handen, gelyk dit op eene andere plaats afzonderlyker zal worden aangetoont. VIII. HOOFD Climaat Japan. van VIII. HOOFDSTUK. Van het Climaat van Japan, en desselfs voortbrenging van Mineralen. Papan roemt op een gelukkig en gezondt Climaat. De lucht is 'er zeer ongeftadig en veele veranderingen onderworpen, in den winter belaaden met sneeuw, en onderhevig aan sterke vorst, in den zomer in tegendeel, in zonderheid geduurende de Hondsdagen, Regen. onverdragelyk heet. 't Geheele jaar door regent het dikwils, doch met de grootfte flachregenen in de maanden van Juny en July, die daarom worden genoemt Satsuki, dat is, Regen Maanden. Hoewel dat de regen-tyd in Japan niet altyd zó doorgaans op een gezetten tyd komt, dan men ze wel bespeurt in andere en heetere gedeeltens van de Oost-Indiën. Donder en Blixem heeft men daar zeer Zee. kolken. dikwils. De Zee, die de Japansche Eylanden omringt is zeer ruuw en onstuymig, 't welk benevens de menigvuldige rotfen, klippen en zandplaaten boven en onder water de Zeevaart derwaards zeer geDraay- vaarlyk maakt. Daar zyn twee groote en gevaarlyke draaykolken. De eene word genoemt Faifaki en legt naby Simabara beneden Amakufa. Deze is ten uyterste gevaarlyk, inzonderheid wanneer het gety verandert, want met hoog water is ze gelyk met de vlakte van de zee, maar zo ras als het gety begint af te loopen, valt ze ook, gelyk men my gezegt heeft, na eenige geweldige draayingen schielyk in, ter diepte van vyftien vademen, met groot geweld inflokkende de zulke schepen, booten of andere dingen, als in die naare tydsgesteldheid binnen haar bercyk komen, daar zy aan stukken worden geflagen tegen de klippen op den grond. De verbryselde stukken blyven somtyds onder water, somtyds worden ze weer eenige Hoogduytsche mylen ver van daar opgeworpen. tweede draaykolk is naby de kusten van de Provintie Kynokuni. Ze word genoemt Narrotto, en van wegen de nabuurschap van de Provintie Awa, Awano Narrotto, dat is, de invalling van Awa, om dat ze met krachtig onstuymig geraas aandruyscht tegen een klein rotsachtig Eyland, 't welk door 't geweld van de be De weging gehouden word in eene geduurige beeving. Deze, schoon van een ysselyke aanzien, word echter min gevaarlyk geacht dan de eerste; om dat men desselfs gedruysch van verre hoorende, dezelve gemakkelyk myden kan. De Japoneesche schryvers, inzonderheid de dichters, zinspelen doorgaans in haare schriften op de wonderbaare natuur en beweging van deze Narrotto, gelyk ook de Priefters het zelve doen op den Predikstoel. Men befpeurt ook dikwils in de Ja- Hoofen. pansche Zeen Hoofen opkomen, die zich op 't land uytstorten. De Japoneefen meenen dat zy een soort van Waterdraaken zyn met eenen langen waterachtigen staart, met een schielyke en heftige beweging in de lucht opvliegende, om welke reden zy ze noemen Tatsmaki, dat is, Spuytende Draaken. De grond van Japan is in zich zelf Grond. voor't grootste gedeelte bergachtig, klipachtig, en schraal; maar door den onvermoeiden vlyt en naerstigheid der Inboorlingen vruchtbaar genoeg gemaakt, om haar te verzorgen van alle levensbehoeftens; behalven dat de zee, visschen, krabben, en andere schulpvisschen, oplevert. De rotsachtigste en onbeboudste plaatsen zelf leveren haare kruyden, vruchten en wortelen uyt, tot onderhoudt der Inwoonderen, welke hunne behoeftige voorouders door de ondervinding hebben leeren klaar te maken en te bereyden, zo, dat ze dezelve niet alleen bequaam maakten tot voedzel, maar ook zelf lieflyk en aangenaam van smaak. Dit en de zuynige manier van leven der Japoneesen in 't algemeen, aanmerkende, behoeft men zich niet te verwonderen, dat dit groote volkryke land zo overvloedig voorzien is met alle levens nooddruftigheden, dat het als een byzondere waereld, welke de natuur schynt voorbedachtelyk afgescheiden te hebben van 't overige des Aardkloots, door dezelve te omringen met een klipachtige en onstuymige Zce, op haar zelf lichtelyk kan bestaan, zonder eenigen bystand uyt vreemde landen, zo lang als de konften en de Landbouw achtervolgt en door de Inboor K 1 en zoete wateren. Inboorlingen ten nutte aangelegt worden. Daar benevens is het land overvloedig voorzien van versch water, nadien 'er zeer veele bronnen, meyren, en rivieren Rivieren door 't geheele land zyn. Sommige der rivieren in 't byzonder zyn zo groot en snelstroomende, of ter oorzaak van de toorens hooge bergen en rotfen daar zy beginnen, of ter oorzaak van de verbaafende flagregens, welke menigmaal vallen, dat zy zonder gevaar niet zyn over te vaaren; te meer, nadien fommige zo onftuymig zyn dat men 'er geene bruggen over leggen kan. Eenige der meeft Ujingava. beroemde rivieren zyn (1) Ujingava dat Rivier. is de Rivier Ujin. Ze is ontrent een vierde Duytsche myl, of anderhalve Engelsche myl breed, en mitsdien 'er geen brug overleyd, moet ze doorwaadt worden. De kracht en snelheid, met welke deze rivier, afstroomt van de gebergtens is zodanig, dat zelfs wanneer het water laag en ter naauwer nood een knie diep is, vyf sterke kaerels, die de grond om ze te doorwaaden wel kennen, moeten te werk gestelt worden om 'er ćen paerd door te brengen, 't welk met de menigte van groote steenen op den bodem leggende, den doortocht even zo moeyelyk als gevaarlyk maakt. De menschen, wier werk het is de Reysigers door deze en andere diergelyke rivieren door te waaden, moeten volgens de wetten van het land, verantwoorden voor het leven der Reyzigers, op dat zy des te beter zorg draagen. Dat is de reden, waarom 'er flechs weinige ongeOomi Ri- lukken gebeuren. (2) De Rivier Oomi is beroemt om haaren wonderbaren oorfpronk; want men vind aangetekent in de Japansche Historien, dat ze schielyk in cene nacht opfprong in het jaar 285. voor Chriftus geboorte. Ze ontleent haaren naam van de Provintie, in welke Askagava ży begint. (3) De Askagava, is aanmergelyk, om dat deflelfs bodem geduurig van diepte veranderd, om welke reden de Japoncefche Schryvers, voornamentlyk de Dichters, menigwerf op dezelve zinfpeelen. vier. Rivier. Aardbevingen. دو دو le steden daar door ten ondersten boven gekeert, en vecle duyzenden der inwoonderen onder de puynen begraven worden. Zulken vreeffelyken geval is 'er gebeurt toen Pater Louis de Froes in het jaar 1586. in Japan was, 't welk hy verhaalt in zyne verhandeling van de Japansche zaaken, door Jan Hay by een vergadert en uytgegeven. De gevolgen en uytwerkselen van deze aardbeving waren zo verbaafd en eyffelyk, dat ik met verlof der lezeren niet voorby kan in 't breede hier in te voegen het verhaal, dat F. Louis de Froes daar van doedt in een brief gedagtekent den 15. October 1586. Te Simonofeki in de Provintie van Nagatta. Hy zegt, in het Jaar Chrifti 1586. wierd Japan door zodanige vrcesselyke ,, aardbevingen gefchokt, dat men diergelyk nooit te vooren beleeft had. Van de Provintie Sacaja tot aan Miaco beefde de aarde veertig dagen achter cen volgende... In de Stad Sacaja wierden zeftig huyzen ter neergeworpen. Tot Nagafama een kleine Stad van ontrent duyzend huysen in het Ryk van Oomi spleet de aerde en flokte de helft der Stad in; de andere helft wierd door het vuur verteert. Een andere Stad in de Provintie van Facata, daar veele Kooplieden quamen, en die door de ,, Inboorlingen mede Nagafama genoemt wierd, na dat ze eenige dagen gewel,, dig was geschut geworden, wierd „ eindelyk door de zce ingezwolgen, ,, ryzende de wateren zo hoog, dat ze het land overftroomden, de huysen wegspoelden, met al wat haar voorquam, de Inwoonders verdronken,en geen voetstap overliet van die voorheen ryke en volkryke Stad, dan alleen de plaats daar het Kasteel stond, en deze zelf raakte ook onder water. Een fterk Kafteel in het Koninkryk van Mino, gebouwt op den top van eenen hoogen berg, na verscheide vreeflelyke schokken uytgestaan te hebben verzonk en was in een oogenblik onzichtbaar, de aerde fcheurde, dat de minste voetstap niet overbleef, دو دو دو دو دو دو دو دو دو دو دو دو دو en aanstonds rees 'er een meyr op in ,, de plaats daar de fondamenten van het Kasteel hadden gestaan. Een ander geval van dezen aard gebeurde in de Provintie van Ikeja. Veele andere fpleeten en scheuren bespeurden men door het gantsche Ryk, van welke fommige zo breed en diep waren, dat de kogels in dezelve gefchoten niet konden gehoort worden aan het ander eind, en uyt dezelve quam zulken vreesselyken stank en rook, dat niemant het Japan is zeer onderhevig aan aardbevingen, welke daar zo gemcen zyn, dat de Inboorlingen dezelve niet meerder vreezen, dan wy Europeaanen een gemeenen storm van donder en weerlicht. Zy zyn van gevoelen, dat de oorzaak der aardbevingen is een monster groote!, Walvisch onder de grond kruypende, en dat dit niets te beduyden is. Somtyds evenwel zyn de fchuddingen zo geweldig en duuren zo lang, dat gehee-,, دو durfde van Aard Taicofama wierd genoemt, had zyn Hof tot Sacomot in het Kasteel Achec „ toen deze Aardbevingen begonnen, ,, maar die te sterk wordende en te dik , op een volgende en zeer geweldig, ,, spoedde zich naar Ofacca. Zyne plaat "sen wierden vreesselyk geschokt, doch niet omvergeworpen: Diergelyke gevallen zyn zedert dien tyd menigmaal gebeurt. In 't Jaar 1704. ontfing ik een brief van een myner vrienden te Batavia toen onlangs te vooren van Japan gekomen, waar in hy onder andere my een verhaal mededeelt van sodanige heftige schok door Aardbeving, in 't jaar 1703. in Japan voorgevallen, en van een felle brand, die te gelyk ontstond, waar door byna de geheele Stad Jedo, en 't gantsche Keyzerlyk Paleys in de afsche gelegt, en meer dan 200000 zielen onder de puynhoo Plaatsen pen begraaven wierden. Het is aanmerdie vry zyn kelyk, dat fommige plaatsen van Japan bevingen. bevrydt blyven van allerley soort van schuddingen. De Japoneesers redeneren verscheidentlyk over dit voorval. Sommige eigenen het toe aan de Heyligheid van de plaats, en aan de krachtdadige bescherming van desselfs Beschut-Godt. Andere zyn van gevoelen dat deze plaat, sen niet geschut worden, om dat zy onmiddelyk rusten op het onbeweegbare middelpunt van de aarde. De daad zelf word niet in verschil getrokken, en die bekent staan dit zonderling voorrecht te hebben', zyn de Eylanden van Gotho, het kleine Eyland Sikubusima, op het welk staat een zeer deftige Tempel van Bonzes, zynde een der eerste die in het land gebouwt wierden, de groote berg Kojafan naby Miaco, beroemt van wegen het getal van Kloosters en Monniken, behalven noch eenige andere. Japan waar Rykdom De grootste Rykdommen van de Jamen van pansche grond, en wel zulke, waar in in bestaan, dit Ryk de mecste bekende Landschappen te boven gaat, bestaan in alle soorten van Mineralen en Metalen, byzonder in Goudt, Zilver en Koper. De menigte van heete wellen, op verscheide plaatsen van het Ryk en de verscheide rookende en brandende bergen geven te kennen welken veelheid van zwavel, die de moe der en 't voornaamst Ingredient van de Mineralen en Metalen is, verborgen legt in de ingewanden van de aarde; behalven dat 'er noch eene groote menigte van deze stof op verscheidene plaatsen opgegraaven Brandende wordt. Niet ver van Firando, daar wy onze woon en voorraadt-huysen hadden, Bergen. eer wy naar Nagasaki verhuysden, legt een klein rotsachtig Eyland (een van die, welke van wegen haar groot getal door de Japoncefers genoemt worden Kiukiu Sima, dat is de negen en negentig Eylanden) 't welk, schoon zeer klein, en door de zee omringt gebrant en gebeeft heeft eenige honderden van jaaren. Een ander klein Eyland gelegen over Satzuma, 't welk de Japoneesers Fuogo noemen, welken naam ży ontleent hebben van de Portugeesen en zedert altyd behouden, en die in onze kaarten getekent staat Vulcanus, heeft een vuurbraakenden berg, welke ook by verscheide tusschenpofingen zedert eenige eeuwen gebrant heeft. Op den top van een berg in de Provintie Figo is te zien een groote kelder, voortyds de mond van een vuuruytblaafer, maar daar de vlam onlangs heeft opgehouden, waarschynlyk uyt gebrek aan brandende stoff. In dezelve Provintie is een andere plaats, genoemt Afo, beroemt door een Tempel Afa no Gongen, of de Tempel van den Faloerschen Godt van Aso, van welke niet ver afgelegen een byna geduurige vlam voortkomt uyt den top van een berg, by nacht veel zichtbaarder dan by dag. In de Provintie Tfikusen legt een andere brandende berg, niet ver van een plaats, die genoemt word Kujanoffe. Te vooren was het een Kool-Myn, welke door de onvoorzichtigheid der Koolwerkers by geval vuur vatte, en zedert altyd geduurig gebrant heeft. Op sommige tyden bespeurt men een zwarte rook en stank opgaan uyt den top van den beroemden Fest in de Provintie Suruga, welke in hoogte alleen overtroffen word door den Piek van Teneriffe, doch in schoonheid en gedaante myn's oordeels geen weergaa heeft. De top desselven berg is bedekt met een altydduurende sneeuw, dewelke door de hevigheid des winds weg gewaayt wordende, gelyk 't dikwils geschied, in vlokken, en overal verstrooyt, gelykt als een rookende kap. De Japansche Hiftorien melden, dat voortyds desselfs top brandde, maar dat door eene nieuwe opening, welke gemaakt wierd door de heftigheid van het vuur, in de zyde van den berg, de vlam kort daar na ophield. Unfen is een wanichape, groote, doch niet zeer hooge berg naby Simabara. Ten allen tyden is defselfs kruyn dor, witachtig van de kleur van zwavel, en ten eenemaal vertonende een Caput Mortuum, of uytgebrande stof. Ze rookt weinig, niettemin kon ik den rook drie mylen ver ontdekken. Desselfs grond is op verscheide plaatsen brandend heet, |