Abbildungen der Seite
PDF
EPUB

:

4. Figuur.

[merged small][merged small][merged small][ocr errors][merged small][merged small]

:

:

Kaap

den waren tot aan het spits toe bedekt
met een rey steekels, dicht by een ge-
groeyt, en hoe ze nader aan de punt wa-
ren, hoe dichter op een; de ondervlak-
te van het schepzel was iets zachter in 't
aanraken, of van een witte kleur, en
yder straal was aan weerkanten bekleed
met een rey van kleine voeten, gelyk als
een Indiaansche Millepes, of veertigvoet,
in 't neerduytsch, duyzendbeen, dewel-
ke door zulk verwonderlyk te zamen te
bewegen, een koddig en aangenaam
gezicht verschafte. In het lichaam zelf
was een holligheid, redelyk diep, uyt
welke langs yder straal een groeve
voort quam. De binnenste stof was wit,
hard, en zo bros, dat sommige straalen
my in de hand braken. Zie Tafel. I.
fig. 1.

Op den vyf, zes, en zeeven en twin-
tigsten May habben wy redelyk goed
weer, uytgezondert dat wy van wegen
de draaywinden, die wy dagelyks ont-
moeteden, en die menigmaal op dezen
tocht opstaan, genoodzaakt wierden
veeltyds te blyven leggen, tot ze over-
waayden. De kusten van Malacca schee-
nen langs heene zeer wel bewoont.

Op den acht en twintigsten berykten wy de Kaap Patany, wanneer de wind Patany. schielyk keerende ten N. W. ten W., wy eene wyle tyds laveerden, weinig vorderende, tot dat wy eindelyk in het gezicht van gemelde Kaap het anker wierpen. Verscheyde visschers quamen aan boord en zy verkochten ons visch voor linnen. Onder andere die zy brachten, waren 'er eenige by, die onze Zeekatten. zeeluyden Zeekatten noemen, en die rechte Ichthyothuria zyn, hebbende noch beenen, noch vezelen, gelyk andere visschen. Op onze reys naar Japan vongen wy 'er eene groote menigte, werwaards ik den Lezer wyze om een nauwkeuriger beschryving van dezelve te vinden. Het zal niet oneigen zyn alhier aan te tekenen, dat het 't linnen is, waar na de Inwoonders van Malacca, zo wel aan deze, als aan de tegen over leggende kusten, naar de Straaten van Malacca en de Golf van Bengale, als de Inwoonders van de naburige Eylanden, het meest begerig zyn, en zeer greetig ruylen tegen 't geen het land voortbrengt, cetwaren en handwerkselen, tot groot voordeel der zeevarenden. Zy zyn meest alle Visschers, en wonderbare swemmers, gelyk zy ook het beste gedeelte van hun leven in zee verflyten. Veele van ons bootsvolk, die derwaards gezeylt en ooggetuygen geweest zyn, hebben my verhaalt, dat de Bewoonders

van de Nicobar Eylanden, dewelke in de Nicobar
Golf van Bengale leggen, en die men Eylanden
gemeenlyk ontmoet als men van Malacca
naar Bengale zeylt, zulke zwemmers zyn,
dat zy een schip met volle zeylen zullen
na zwemmen, en 't zelve in haalen. In
het zwemmen springen zy alle nu en
dan uyt het water. Zy binden hunne
goederen aan den hals, en verkoopen die
aan 't scheeps volk voor visch haaken,
kleine messen en andere snuysseryen,
maar voornamentlyk voor linnen als zy
't krygen kunnen. Daar zy het schip
maar aan klampen, klimmen zy 'er met
een groote gezwindheid en vaardigheid
op. De Portugeesen doen gemeenlyk
deze Eylanden aan, om met de inwoon-
ders handel te dryven. Zy hebben een
fpraak op haar zelf; evenwel verstaan
zy eenige Maleytsche, Portugeesche en
Duitsche woorden. Men zegt dat zy
noch zo wild en zo wreed zyn, dat by
aldien een Europëer 't ongeluk had van
in hunne handen te vallen, zy hem gree-
tig zouden opvreeten, en evenwel zyn
zy noch minder woest en wreed dan
hunne buuren, de Bewoonders van de
Andemansche Eylanden, dewelke mede Andeman
in de Golf van Bengale leggen. De Bra- sche Ey-
minen zeggen, dat de Bewoonders van
deze Andemansche Eylanden, vleeschely-
ke duyvels zyn, en aangemoedigt wor-
den door de zielen, van ondeugende en
godtloose menschen. Men kan deze Ey-
landen niet gemakkelyk aandoen, van
wegen de zandplaaten en klippen die de-
zelve omringen.

landen.

Op den negen en twintigsten May maakten wy zeyl voor 't opgaan der Zonne. Naauwlyks waren wy onder zeyl, of een storm schielyk uyt het noorden opkomende, overviel ons zo heftig, dat wy niet dan met groote moeyte het zeyl konden gorden. Na verloop van ontrent twee uuren, stilde de storm; maar, de wind tegen blyvende, moesten wy tot den dertigsten 's morgens ten anker leggen. Middlerwyl vergunne men my een korte uytstap te doen, om een verhaal te geven van de merkwaardige schipbreuk en wonderbare behoudenis van Merkwaar dige Schipeen geboore Javaan, een paflagier op breuk in 't ons schip van Batavia naar Siam, 't welk gezicht van hy zelf aan my verhaalt heeft. Zyn naam Visia Granwas Hanjemon; hy was een eerlyk en vernuftig man, en behalven zyn moeder spraak ervaren in de Chineese, Tonquinese, en Cochinchineese, gelyk ook in de Maleytsche en Ziamsche taalen. Hy was geboren te Firando in Japan, en zyn vaderland verlateri hebbende, zettede hy zich neet in het Koninkryk Siam.

de.

.

In het Jaar 1682. begaf hy zich aan | op der Indiaanen wyze, door twee ges

boord van een groote Siamsche Jonk, naar Manilhas in de Filippynse Eylanden moetende. De Loots van deze Jonk, benevens wien noch vier en sestig andere eeters waren, was een Portugeesch. Na eene tamelyk voorspoedige reys strande het schip by schoon weder op een klip, ontrent twee mylen van een kleyn laag Eyland, door de Portugeefen Vifia Grande genoemt. De Loots benevens eenige andere quamen in de boot, en geraakten na zes dagen dryvens aan de Kusten van Tonquin, van waar zỳ naar Siam keerden. Het meeste gedeelte van 't scheeps volk wierd in zee gerukt, en buyten twyffel door dezelve ingezwolgen. Hanjemon, en dertien andere wierden op 't bovengemelde Eyland gesmeten, 't welk niet verder dan twee mylen afgelegen was van de plaats, daar zy strandeden, 't viel gelukkig voor hen dat het schoon weder, en de zee stil was, nadien zy anderzins onvermydelyk zouden hebben moeten verloren gaan. Visia Grande behoort tot de Filippynsche Eylanden, zynde niet verafgelegen van het groot Eiland Luzon of Manilhas. Het is een laag vlak Eiland zonder bergen en bofichen, maar niet zonder planten en Bamboes. Men had bevonden, dat het 357. vademen breed, , en 363. vademen lang was. Hanjemon en zyne ongelukkige medegezellen vonden op het Eyland voor hun onderhoud, een groote menigte van gevogelte, 't welk zo tam was, dat zy het, als ze wilden met de hand konden vangen. Zy hadden lange nebben, en men bevond dat ze maar vierderley foort uytmaakten. Een soort onder andere was zwart en wit, en het zelve, 't welk de Portugeesen Parginje noemen, dit bleek hen het voordeligste, om de Eyeren, die byna zo groot waren als hoendereyeren, en welke zy 't geheele jaar door konden hebben. Langs de kusten vongen zy groote Schilpadden, waar mede zy zich zes maanden in het jaar geneerden. Onder de kruyden von den zy het Dracontium, welkers groote wortel in de Indien gegeten word, na dat desselfs scherpe zap daar uyt gedrukt is. Zy verzamelden zorgvuldiglyk het hout dat aan land gesmeten wierd, en daar van een soort van een vlot gemaakt hebbende, gingen zy met ftil weder daar in naar het wrak, om van daar te haalen het hout, yzer, en andere stoffen die zy krygen konden, dewelke hen naderhand van zeer groot nut waren om visch te vangen, en zich van andere noodzakelykheden te voorzien. Zy maakten vuur

droogde stukken Bamboes tegen elkander te wryven. Toen hunne kloederen geheel versleten waren, herstelden zy 't gebrek met de huyden en vederen der vogelen, die zy doodeden, dezelve zo goed als zy konden aaen een hegtende. De groote schulpen, door de Hollanders in Indien Vader Noachs Schulpen genoemt, dienden hen voor potten en ketels om hunne spys in te koken; doch zy bevonden, dat die niet lang tegen het vuur konden duuren: om dit ongemak te hel pen, bestreeken zy ze met het bloed der gedoode vogelen, by geval tot hun groo te blydschap, opgemerkt hebbende, dat ze dus befmeert langer konden uytharden. Kort om, daar was weinig dat hen ontbrak tot lyfs onderhoud dan versch water, waaromme zy gaten in de aarde groeven op verscheide plaatsen van het Eyland om regenwater te vergaderen, t welk zy dan tot hun gebruyk bewaarden in de gemelde schulpen. Zy droegen ook zonderlinge zorg, om by een te zamelen en te bewaren alle stukken houts; die van tydt tot tydt op strand gedreven wierden. Op deze wyze red deden zy zich by na acht volle jaaren, hebbende in dien tyd drie hunner med gezellen verloren, nergens anders op denkende, dan om hunne dagen in die woestyne te eindigen. Doch eindelyk de luft om tot hunne wyven, vrienden en bekenden weder te keeren zo ver en sterk bovendryvende, besloten zy eenpariglyk van hunnen voorraadt van hout een boot, of liever een monster van een boot te timmeren, en zich weder aan de genade der baaren te betrouwen, veel liever dan langer zodanigen troosteloo fen en elendigen leven te voeren op zulk een woeft en onbewoond Eyland. Dit befluyt genomen hebbende teegen zy aan 't werken, en den boot klaar hebbende, scheepten zy zich, elf in 't getal, en, onbewust werwaards hun noodlot en goed geluk hen voeren zoude. Na een en dertig volle dagen gedreven en veele moelykheden, uytgeftaan te hebben, geraakten zy eindelyk in de Baay van Tonquin, op de kusten van 't Eyland Haynam, en als of 't hun goed geluk dus gewilt had, aan dat gedeelte van 't Eyland, dat naar Canton legt, 't welk den Chineesen toebehoort, 'tander gedeelte naar Cochinchi na, bewoont wordende, door een onbarmhertig en wild woest volk. De Chineesche Landvoogd van dit Eyland ontfing hen met alle bedenkelyke beleefdheid, kleedde hen, , en zond ze naar Macao, van waar drie hunner aan boord van een Por

[ocr errors]
« ZurückWeiter »