De reys Eer ik voortga, kan, ik niet nalaten | van Batavia in 't algemeen aan te merken dat de reys naar Siam van Batavia naar Siam zeer gevaarlyk is gevaarlyk. van wegen de menigvuldige kleine Ey De Straa ten van Banca. landjens, Klippen, Plaaten en ZandBanken. Een zorgvuldig en voorzigtig Loots moet zich altyd op een behoorlyke wydte van 't Land houden, dat is, niet te naby het eene noch te ver van het andere, op dat in geval van sterke storm-en rukwinden, welke menigwerf en onvoorziens op dezen tocht opstaan, hy gelegenheid mag hebben om het anker uyt te laaten, en door dit middel het Schip te behouden van tegen den grond te stooten, of te ver uyt de streek te vervallen; om deze reden leggen de Scheepen doorgaans des nachts op anker, en wel te cer, wanneer men den dag te vooren Land, of tekenen van na by 't Land te zyn, gezien heeft. De gevaarlykste tocht van wegen haare engte, plaaten, en klippen, zyn de Straaten van Banca, gemaakt door een Eyland van dien naam, en de Kusten van Sumatra. De Kusten van Sumatra langs de geheele Straaten heen, zyn laag, zonder heuvelen of bergen, maar wel voorzien van Bosschen; in tegendeel is Banca gescheurt en gebroken, op sommige plaatsen door hooge Heuvelen en Bergen, en op sommige door laage groene velden. Evenwel schynt het een zeer vruchtbaar Eyland. Alle de Scheepen, dewelke naar de Oostersche Kusten van Malacca moeten, als naar Siam, Cambodia, Cochinchina, China, en Japan, passeren deze Straaten. De Kusten van Sumatra, tegen over Banca gelegen, hebben twee of drie aanmerkelyke uytstekende punten, in deze Straaten uytløpende. Wy geraakten tot binnen een halve myl van de gemelde Kusten, om dat daar een goede zachte gelyke kleygrond is, op zes vademen waters en meer. Wy bereik ten voor het ondergaan der Zonne de tweede punt van de Kusten van Sumatra, en wy bleven daar tot den volgenden morgen. Voor den opgang der Zonne op den twaalfden, lichteden wy het anker, en wy geraakten dien morgen tot den derden of laatsten hoek van de Kust van Sumatra. De St. Paulus (waar van te vooren gezegt heb) die tot nu toe ver achter geweest was, was nu merkelyk voor uyt. Langs de Kust stierden wy N. N. W. Het was eene dikke lucht, en de wind veranderlyk, meest aan het Zuyden. De Kusten van Sumatra en Banca vertoonden zich als daags te vooren. Op den namiddag veranderde de wind, waarom wy een gedeelte der zeylen innamen, en een goede wyl laveerden. Op den dertienden May des avonds geraakten wy veilig aan het einde van de Straaten, tusschen de monden van de Rivier Palimbang aan bakboord, en een De Rivier zeer hooge rotz, Monapin genoemt, op Palimbang. de uyterste grenzen van Banca aan het stuurboord. De mond van de Rivier Palimbang, welke ontrent drie vierde myls afgelegen was, scheen ten minsten een halve myle breedt. Buyten dit konden wy geen Land zien, het zy wegens haare uytgestrektheid, of van wegen de donkerheid des avonds. Wy deden zo veel als wy konden om na die mond en de Kusten van Sumatra te komen op zeven en een halve vadem waters, om een gevaarlyke Klip, Frederik Henderik, ge- De Klip naamt, te myden, welke hier ontrent Frederik legt, en waar op een Hollandsch Schip, Hendrik, de Prins William, naar Siam moetende, voor eenige jaaren ongelukkelyk strande, de Kapitein echter met zyn volk, reddeden zich noch met de boot. De wind ons dienende en de Straaten van Banca door zynde, zeilden wy den geheelen nacht voort. Gebroe Op den veertienden 's morgens kreegen wy in 't gezicht de Eylanden Poele Tsju, dat is de Zeven Eylanden, anders de Zeven Broeders. Wy stelden onze De zeven streek zo, om de gemelde Eylanden aan gebr Stuurboord te laaten. Dien gantschen dag was het helder en koel, en wy hadden een frisse koelte. Wy verloren de Kust van Sumatra uyt het gezigt, en des avonds quamen wy op de hoogte vari het Eyland Puli Saya. Dien gantschen nacht vorderden wy zeer veel, en op den vyftienden 's morgens hadden wy Puti Saya zo ver achter, dat wy ter naauwernoot den top van eenen Berg, welke om haare hoogte zeer uytsteekt, bekennen konden. Ontrent den middag bereykten wy Puli Lingan, en zeilden de middernachts Linie veilig door. Den nacht te vooren had het redelyk sterk geregent, maar nu helderde het weder op. In den nademiddag hadden wy 't by na ten eeriemaal stil, en vorderden zeer weinig; ontrent ten vier uu ren hadden wy een draaywind, die sterk uyt den N. W. waayde. Wy liepen in deze gevaarlyke Zee twee uuren lang voort met eene ongeloofelyke snelheid, als wanneer de wind ophielt, en wy 't anker wierpen, zynde zeer ver buyten onzen streek geraakt. Op den zestienden des morgens maak ten wy weder zeil, met een kleine verander Az Puly Saya: anderlyke wind, en schoon weeder, na eenen regenachtigen nacht. Wy vorderden maar tamelyk, en konden voor den avond, dat wy't anker uytwierpen, niet uyt het gezicht van Puli Lingan raken. Twee uuren voor Zonnen opgang op den zeventienden May lichteden wy het anker; wy stevenden N. W. dog zagen dien geheelen dag geen land: de stroomen dreven ons met groot geweld N. en naar het N. N. O: Het waaide zeer flapjens, 's avonds ankerden wy op vierendertig vademen waters, en ten tien uuren haalden wy de zeylen weder op. Den geheelen achtienden Mey was de wind zeer veranderlyk en waayde fomtyds zeer straf. Wy stierden naar het N. W. zonder land te zien, en befloten Puli Timon aan te doen, (alwaar volgens de bevelen van de Maatschappy de Schepen doorgaans inloopen, om houdt en water,) en met deze zuydelyke winden, recht Noordelyk voort te gaan naar Siam. Puli Ti mon. Puli Pifang. 's Morgens ontrent acht uuren op den twintigsten Mey ankerden wy voor het Eyland Puli Timon, leggende N. O. ten O. Ik ging met verscheide andere aan .........land, zo om de gelegendheid van 't gemelde Eyland te zien, als om aan te merken, welke planten en andere natuurlyke dingen het voortbracht, het welk in alle myne reyzen een van myne grootste liefhebberyen en tydkortingen geweest is. Puli Timon is een van de grootste Eylanden, gelegen naar de Oostersche Kusten van Malacca. Het is onderhoorig aan den Koning van Johor, die zyn Zetel houdt tot Siperka op het vaste land van Malacca. Hy regeert het door twee Orang Kay's, aan yder zyde van het Eyland een. In de Maleydsche Taale betekent Orang Kay, een Bosch-wachter, of ymand, aan wien het toeverzicht en zorg over de Bosschen en Wildernissen toevertrouwt is. De Inwoonderen zyn een foort van ballingen, die dit Eyland een geruymen tyd bezeten hebben, en zedert korten tydt zo aangegroeyt zyn, dat over eenige Jaaren een van hunne Orang Kay's die aan boord van een onzer Schepen quam, pochte, dat zy niet minder dan twee duyzend sterk waren, schoon het getal misschien niet half zo groot is. Zy leven afgezondert van elkander in arme kleine hutten, alleen bestaande uyt een vertreck, met een klein venster en deur om in te komen. Deze Hutten zyn niet meer dan vyf of zes passen lang, en twee of drie breedt. De geheele Huysraadt bestaat in een bank rondsom alle de muuren, om op te zitten of om op te leggen: van buyten staan eenige PinangBoomen: want alhoewel het Eylandt byna uyt niets anders bestaat dan uyt steyle klipachtige plaatzen, hebben zy evenwel de zodanige tot hunne Woningen verkoren, daar zy een kleine effe grond kunnen hebben rondom hunne Hutten, met oogmerk, om er eenige Pinang of andere Boomen te planten. De Inwoonderszyn redelyk levendig en wel gefchapen. Zy zyn eenigzins zwarter dan de Javanen, gelyk ze ook nader by de evennachts Linie woonen, sommige derzelve scheenen my zeer ongezond. Zy plukken de hairen uyt hunne baarden, gelyk de Bewoonders van Malacca en Sumatra ook doen, het welke hen doed schynen onguure oude wyven. Zy zyn alle Mahometaansch, hebbende zich deze Gods-dienst by na over het geheele Oosten verspreidt. Hunne kleeding bestaat uyt een stuk van ruuw laken, gemaakt uyt de schors van een Boom, 't welk zy om hun midden dragen. Om hunne hoofden dragen zy een stuk van het zelve stof, op de wyze van een kransje gevlochten; fommige dragen hoeden van Gabbe Gabbe bladeren. Gabbe Gabbe is een Boom, die door alle de Ooft-Indien gemeen is, den Palm-Boom niet zeer ongelyk. De Indiaanen maken daar van hun Saga, het welk zy eeten in plaats van brood. De Inwoonders quamen aan boord van ons Schip in kleine bootjens, pasjens groot genoeg om een mensch te voeren, en daar en boven zo licht, dat een alleen dezelve gemakkelyk op strand kan halen. De voerder zit in 't midden, hebbende de goederen achter zich: de riemenzyn meer dan een mans lengte, en dus gemaakt, dat wanneer de roeyer dezelve in het midden houdt, hy met beide enden aan weerkanten van de boot roeyt. Zy hebben ook grooter booten, dewelke bequamelyk vier menschen kunnen inhouden, en met deze durven zy zich waagen tot op de Kusten van Malacca. Zy brachten ons uytnemende kloeke Mango's, grooter dan ik ze ooit gezien heb; Pifangs (Indiaan sche : . ΒΟΕΚ sche vygen) ook van een ongemene groote, ontrent anderhalve span lang, en ontrent een span in haaren hoekige omtrek: zeer groote Suurfacks, pyn appelen, kleine Lemoentjes, Vogels, en cen byzonder foort van Rammen, roodachtig van coleur, lang van hair, en een groote flachtand aan yder zyde. Zy brachten geene van hunne Handwerkselen aan boord, dan zakken van Pisang, netjens gevlochten, en kleine matten van 't zelve flag, gelyk ook van Gabbe Gabbe bladeren, insgelyks zeer kunstig gewerkt. Zy wilden voor hunne goederen geen geld nemen; maar Linnen, Hembden, Ryst, Yzer en andere fnuyfferyen waren hen zeer aangenaam. Žy schynen geen de minste kennis van Geld te hebben, want hen verscheide stukken getoont hebbende, eyschteden zy voor een kleine mat tienmaal meer dan ze waerdig was. In tegendeel zouden zy voor een klein stukje grof Linnen, dat mifschien geen blank waardt was, cetwaren ter waarde van twee of drie schellingen gereykt hebben. Zo als ik reeds gezegt hebbe, beftaat het geheele Eyland byna uyt niet anders, dan uyt een hoop Steenen, of Rotzen, en Toorens hooge Bergen, en 't geen my evenwel aanmerkelyk voorquam, was, dat haare barre toppen, daar men misschien werk hebben zou twee of drie duym breed grond te vinden, bekleed waren met boomen struyken. Wy klommen op de rotsachtige Heuvels, om na versch water te zien, niet zonder moeite en gevaar, door 't behulp der wortels van de boomen, welke opwaards na den top groeye, en om laag na de aarde tot tien, twintig en meer vademen schietende, ons dienden voor touwen om langs dezelve op te klouteren. Tufschen deze puynhoopen, want ik mag ze dus wel noemen, vind men veeltyds kleine wellen en bronnen zoet water, het welk op sommige plaatsen zo koud is, dat ik, my eens uyt vermaak gebaad hebbende, my eenige dagen zeer onpasselyk gevoelde. Wy zagen eene rivier die groot genoeg was om twee molens te doen omloopen. Deze quam af van de toppen der bergen, loopende over de rotzen en steenen, met zulken snelheid en gedruysch, dat wy daar by staande, elkander naauwelyks verstaan konden. Het water was klaar, koel, en scheen my een weinig bitter van smaak. Ik had zo veel tyd niet als ik wel wenschte om alle de planten van dit Eyland na te speuren. In 't algemeen merkte ik, dat alhier veele der geene groeyden, welke ik gevonden had op het eyland Edam, Terum Lauk, een Heefter van een mid- Terum delfoort, met langwerpige bladen, twee vertoonden. Lauk. Prya Laut is een Heester, welke een Prya Laut. bezie voortbrengt iets grooter dan onze genever bezie, groen, en van een vleesachtige stoffe. De bladeren zyn zaagswyze gefneden; dezelve plant heb ik opgemerkt in Persien ontrent Gamron, of Banderabassi, en ik had dezelve afgetekent, en wydlopig beschreven onder myne perfiaansche planten. Maanbu, een redelyke groote Boom, Maaribu, met veele stompe tedere bladen, zacht in 't handelen, zonder een zenuw in 't midden, aan het einde der takken zamen loopende. Den zelven boom heb ik op 't Eyland Edam opgemerkt, doch ik had toen het geluk niet, van ze te zien in haare bloemen en vruchten, dewelke ik hier in haare volkomenheid zag. De Bloem is iets byzonders, zy bestaat uyt vyf bladen, alle, aan eene kant geschikt op de wyse van een halve maan. Tegen over de bladeren van de bloem is een geboge steel, opwaards staande, met een rond groen klein bolletje aan 't oppereinde. Na de bloem volgen vyf bezien van een vleefachtige stoffe. Papiniok Heeft een witte bloem, boo- Papiniok. ne bloeyzel niet ongelyk aan welk geflacht ze 't naaft komt ten aanzien van de bladen, waar van er drie aan yder steel zyn, van welke het middenste langer en breder is, dan de twee andere, die tegen malkanderen over staan. Een andere Boom, waar van ik de naam niet kan te weten komen heeft breede, zachte, rondachtige bladen, den Hazelaar niet ongelyk, maar twee of driemaal grooter, met veele ongeregelde zenuwen in de lengte en over dwarsch daar over heen lopende... De bloem bestond uyt een onzeker getal van bladen, waar van de oude vrouwen op Batavia A 3 een Alle de schepen van Batavia naar Siam | moetende hebben van de Maatschappy last, , om, zo 't mogelyk is te Puli Timon in te loopen om hout en water, zyn de dit Eyland tot dat einde zeer wel gelegen, ontrent ter halver weg van Batavia. My wierd gezegt, en het is niet onwaarschynlyk, dat'er maar weinig onderscheid is tusschen Puli Timon, en Puli Oor ten aanzien van de gelegenheid, aardt | van de plaats en manier van leven der Inwoonderen. Op onze aankomst in den morgen wierder een stuk geschut geloft, om de Inwoorders te nodigen met ons te handelen; des avonds, na dat men een goede voorraadt van hout en water ingenomen had, wierd het zelve teken gegeven, voor ons die na land waren gegaan, om weer aan boord te komen. Na 't avond eeten maakte wy zeil, met een frifsche gunftige koelte; Puli Timon, 't welk in den ochtend N. O ten O. klein en smal geleek, vertoonde zich nu frayer en grooter ten O. N. O. ontrent een half uur afgelegen, en scheen ontrent vier uuren lang en twee breedt. Den 21. May des morgens verloren wy Puli Timon uyt het gezigt, en wy ontdekten de hooge gebergtens van Malacca op een merkelyke wydte voor uyt; wy stierden te N. W.en N. W.ten W. om schuyns naar 't land te zeylen, 't welck wy voor 't ondergaan der zon in 't oog kreegen, zynde voor 't vaste land van Malacca en fommige kleine bygele gene Eylanden. Wy passeerden 's nachts de gemelde Eylanden, en den twee en twintgsten des morgens quamen wy binnen een uur wydte van de kust van Malacca langs welke wy onze cours voortsetteden na het noorden, met een zachte voordeelige land koelte. De kusten van Malacca scheenen my toe niet ongelyk de kusten van Ceylon, zeer gebroken, en rotsachtig naar de zeekant, met toorenshooge bergen tot in het land, anders groen en vol bosschen, en na alle oogenschyn zeer vruchtbaar. Het weder schoon, en de wind den ge heelen dag gunstig blyvende berykten wy na zonnen ondergang, de twec Eylanden, Puli Capas. Op den drie en twintigsten vorderden wy weinig van wegen de stilte en tegen winden, welke ons noodzaakten het grootste gedeelte van den dag op anker te blyven. Bufe Op den vier en twintigsten May berykten wy den mond eener rivier, en een klein dorp op 't vaste land van Malacca, 't welk in de Portugeesche kaarten Bufe genoemt word. De bewoonders, alle TerchanViffchers, noemden het Terchannu. Dit nuk Dorp scheen te bestaan uyt ontrent vyftig huysen of hutten langs het strandt geboudt. Daar lag ten anker een Portugeesch schip met zyne ontwondenen vlaggen en wimpels, het welk, na 't zeggen der Inwoonderen, van Macao quam. De Inwoonders spreken het Ziamsch en het Maleytsch. Drie derzelve quamen in een hunner booten op, naar ons Schip, om visch aan ons te verkoopen; en voor een grof tafellaken kregen wy zo veel visch, als twintig hongerige menschen konden eeten, onder andere visschen waren er by, die zy KoningsVisch noemden den snoek niet ongelyk, en ontrent drie voeten lang, Korkuades gerioemt, door de Neerlanders Paerdshoofden, van wegen haare gedaante; roode Steen-Braassems, Salammets, en Jacob Evertzens, vissen. In den na de middag overviel ons eene stilte, en wy wierpen het anker in 't gezigt van sommige kleine Eylanden, de Redans Eylanden ge- Redans noemt. Sommige van 't scheeps volk Eylanden verluftigden zich na ouder gewoonte, met vissen, en een van hen vong een zeer fraye gesternde visch met negen ftraalen. Het lichaam dezes vischs was Schoone vier duym in de Diameter, en yder straal gesternde was byna anderhalve span lang, zo dat Visch. de middelstreep van 't geheele schepzel ten minsten drie spannen lang was. De bovenkant was rouw in 't aanraken, als of ze vol kleine schobben was. De dikte van 't lichaam zelf was van twee duym breed, eene byzondere star verbeeldende met negen korte straalen, boven de zelf-ftandigheid van 't lichaam uytstekende, in welker middelpunt een rond gat of mond was, redelyk groot en omzoomd met twee reyen vezelen. De grooter straalen waren in haaren omtrek vierkant, cene vinger dik, recht en spits aflopende, van eene witachtige bleeke kleur, en op de oppervlakte getekent met vlakken, dwarsch overlopende als wolken, gelykende na die van een Tygers huyd. De weerzydsche boveneinden |