Abbildungen der Seite
PDF
EPUB

>Het is dit antwoord," verklaart het Handelsblad, waarop onze gunstige meening gegrond is. Wij verheugen ons over dit antwoord, geenszins omdat het voor den heer van den Berg een terechtwijzing was, maar omdat het getuigt van een juist inzicht van zaken en van een overtuiging, die niet aarzelt zich dadelijk te openbaren. Wij verheugen er ons over, omdat wij gelooven dat de les den handel ten goede zal komen, daar zijne vertegenwoordigers bij nadenken de juistheid daarvan zullen inzien."

Dus dáárom maakt de nieuwe Gouverneur-Generaal op het Handelsblad een gunstiger indruk dan zijn voorganger!

Niet, omdat hij Mr. van den Berg een terecht wijzing" toegediend heeft. Natuurlijk niet, want dat zou al te kleingeestig zijn.

[ocr errors]

Maar steekt er dan iets verdienstelijks in, dat een GouverneurGeneraal, sterk door zijn positie, een particulier zijn overtuiging openbaart", zooals men beweert dat geschied is door den heer 's Jacob? Zedelijken moed kunnen wij daarin niet ontdekken.

En wat is er van dat juist inzicht in zaken, dat den heer 's Jacob, op grond van zijn antwoord aan Mr. van den Berg, door het Handelsblad toegeschreven wordt?

Indien de gouverneur-generaal 's Jacob werkelijk den Indo Europeanen gevraagd heeft, of zij niet te veel van de Regeering verlangen en te weinig van zich zelven vorderen, dan heeft hij zich zeker niet juist meer herinnerd, wat de suikerfabrikant 's Jacob beleefde. In die dagen was er voor de vraag reden, vrij wat meer althans dan tegenwoordig.

er van

Ook zou de heer 's Jacob dan niet in 't oog gehouden hebben, wáár hij sprak. Immers hoe meer de Regeering alles aan zich houdt en de onderdanen als onmondigen bejegeut, hoe meer de Regeering verlangd moet worden. Iemand wien de handen gebonden zijn, er een grief van te maken, dat hij zich niet vrij beweegt, kunnen wij niet gepast noemen.

Overigens zij het Handelsblad en anderen ter lezing aanbevolen wat de heer P. N. Muller in het laatste nummer van de Gids schreef:

[ocr errors]

>> Met kracht kon ik op tegen de bewering, onlangs weer door een onzer bewindsmannen herhaald en voor weinige dagen waarlijk ook al van zeer hooge lippen in Indië gevloeid, dat de menschen, en dus de bedrijvigen, want alleen die blijven in Indië, alles van de Regeering verlangen, terwijl zij liever zelf moesten tot stand brengen wat zij verbeterd wenschen te zien! Juist het lijurecht tegenovergestelde is waarheid. De bewering moge een gemakkelijk redmiddel voor regeerders zijn om ook daar werkeloos te blijven waar juist zij alleen bevoegd en bij machte zijn om handelend op te treden, maar ze mist allen grond. Niet de meest bedrijvigen vragen regeeringshulp door beschermende rechten en subsidiën, maar bijna uitsluitend de enkelen die bij vroegere privilegiën baat vonden en nu te verwend ziju voor den »struggle of life". Zij die den strijd wel durven en willen aanvaarden, zij verlangen juist dat de Regeering zich geheel niet menge in hunne handelingen, maar een ieder vrijlate te werken waar en hoe hij wil, natuurlijk onder die beperkingen welke het gezond verstand en zelfs de meest vrije wetgeving voorschrijft. En ook natuurlijk, mits de staat dan ook op zijn gebied

datgene doe, wat hij alleen mag en kan doen. Verlangt men in ons Indië ineer of minder ambtelijk gezag en ambtelijk beheer en ambtelijke inmenging? Vraagt men er een ruimere of een meer beperkte toepassing der agrarische wet? Dat men er echter den aanleg van havens en wegen en van alle middelen van vervoer van Zaak en woord, voor zooverre de particulier on machtig is daarin te voorzien, van den Staat begeert, evenzeer als de krachtigste middelen tot bescherming van lijf en goed, dat spreekt vauzelf. Maar dat is een onjuiste voorstelling van de vraag naar regeeringshulp. Het publiek verlangt eenvoudig voor zich vrijheid van handeling, maar dat de Staat dan ook zijn plicht vervulle. Ieder werke vrij op zijn gebied, maar geen van beiden blijve daarop achterlijk in zijne verplichtingen. En Nederland worde niet rijk fen koste, maar juist ook ten bate van Indië."

Dat edel woord van een onzer achtenswaardigste landgenooten zal in Indie zeker een goeden indruk maken. Zulk een taal hoort meu te weinig in Holland.

DE CONCESSIE BATJAN. »Onlangs, vele maanden later dan verwacht werd en dan verwacht mocht worden, omdat men meende te weten, dat zoowel de Gouverneur-Generaal als de Minister vau Koloniën het

plan genegen waren en op het spoedig voorbereiden eener beslissing hadden aangedrongen (de obstructionisten schijnen ook in Indië met goed gevolg aan het werk te zijn geweest), is uit Indië het bericht ontvangen dat de met den Sultan van Batjan gesloten overeenkomst van regeeringswege was goedgekeurd, doch met het voorbehoud, dat daarin nog enkele wijzigingen zouden worden gebracht. Teu einde deze te verkrijgen is de heer Elout opnieuw naar Batjan op reis gegaan, en hoopt nu in de maand Juni e k. hier te komen tot verdere rege. ling der zaak. Zoodra hier te lande bekend was, dat de concessie was goedgekeurd, in April j.l., is een brochure, getiteld »Iets over het rijk van Batjan" wel niet in den handel gebracht, maar ruim onder belangstellenden verspreid, waarover wij iets meer wenschen te zeggen, ten einde daardoor te meer de aa dacht op de belangrijke onderneming te vestigen."

[ocr errors]

Het zijn woorden van den bekwamen schrijver der altijd aantrekkelijke »Koloniale Kroniek", die we daar citeerden. Het Juni-nummer van de Economist naslaande, vindt men dan ook een helder overzicht van hetgeen lets over het rijk van Batjan" bevat: ten eerste mededeelingen van verschillende schrijvers over Batjan, en ten tweede getuige nissen van de heeren van der Crab, Bosscher, van Musschenbroek en Tobias, allen oud-residenten van Ternate, en als zoodanig met het onder die residentie ressorteerende Batjan goed bekend.

Uit het genoemde boekje toont de heer Quarles aan, dat van de exploitatie van Batjan bij goede leiding de schoonste verwachtingen gekoesterd mogen worden. Het welslagen der Batjan-onderneming zal ongetwijfeld ten spoorslag strekken om ook elders zulke ondernemingen te vestigen." Mogen dus onze kapitalisten, moge de Nederlandsche Hardelmaatschappij en de eerst onlangs opgerichte Koloniale Bank bereid worden bevonden, de Batjan-onderneming te steunen!"

De heer Quarles wijst er op, dat Batjan een goede reede en haven Deel II, 1881.

7

bezit, en in de lijn ligt der stoombootvaart door de Molukken. De stoombooten, zegt hij, leggen er nog niet aan omdat er voor het tegenwoordige uiets te halen is. Dit zal anders worden, zoodra Batjan een plaats van noemenswaardige productie wordt. Tot zoolang heeft de gemeenschap met Ternate plaats per prauw, waarvoor twee dagen moeten worden gerekend. Voor die vaart en het bezoek der naburige in haar concessie begrepen eilanden zal de onderneming hoogst vermoedelijk spoedig een stoomscheepje bezigen."

De schrijver deelt ten slotte mede, dat er in de papieren van wijlen P. Baron v. Melvill van Carubée, onlangs door een van diens broeders aan het Ko.. Instituut van Taal Land en Volkenkunde geschonken, het een en ander te vinden is, dat de belangstelling verdient van hen, die eenmaal de mineralogische rijkdommen, speciaal het goud van Batjan zullen trachten te ontginnen.

Varia.

LANDONTGINNING EN EVANGELISATIE.

In de Mei-aflevering van dit tijdschrift namen wij over dit onderwerp een opstel over, dat in de »Heraut" van den 10en April jl. voorkwam. Dezer dagen werd in hetzelfde orgaan een nadere mededeeling daaromtrent aangetroffen, waarvan wij onze lezers meenen niet onkundig te mogen laten. Zij is van den volgenden inhoud:

> Reeds zijn zes jaren verloopen, sedert mijn vader onder bovenstaanden titel een hoogst belangrijke brochure in het licht gaf, en nog steeds wacht de zending te vergeefs op de verwezenlijking van het daarin blootgelegde plan. Men heeft er veel over gesproken, men heeft er zich gunstig over uitgelaten, men heeft gewenscht, gehoopt, gebeden misschien, dat het tot een uitvoering mocht komen, maar niemand heeft, zoover mij bekend is, nog de handen aan het werk geslagen. Behoeft het nog gezegd, dat deze koele ontvangst van het bedoelde boekske, een boekske, dat tintelt van warme liefde voor den Javaan, in 't geheel niet beantwoordt aan het motto, door den schrijver op het titelblad geplaatst: »Laat ons niet liefhebben met het woord of de tong, maar met de dand en waarheid. Het koninkrijk Gods is niet gelegen in woorden, maar in kracht"; noch ook aan zijn billijk verzoek in het voorbericht: »Is mijn voorstel werkelijk aannemelijk, dan verlang ik geen lof, maar behartiging en volvoering".

Hoe lang nog zal het Nederlandsche volk werkeloos blijven toezien, dat Java door den geldduivel wordt geëxploiteerd en gedemoraliseerd, alleen om aan Nederland het batig slot en aan baatzuchtige ondernemers goede winsten te verzekeren? Hoe lang nog zullen de zendingvrienden wachten met de toepassing op de Zending van het door de Zending immers algemeen als doeltreffend erkende middel: de landontginning?

Moeten eerst alle nog beschikbare woeste gronden op Java overgaan in de handen van die zelfzuchtige industrieelen, wien het weinig schelen kan, of de Javaan gedemoraliseerd wordt en verarmt, of hij zich vermoordt door het gif, dat hem vanwege een even zelfzuchtig Gouvernement wordt verstrekt, als zij maar goede zaken maken, en over ettelijke jaren met vollen buidel naar hun land kunnen weder

29545A

keeren? Nog onlangs bij het zoeken van woeste gronden in het Bandjaransche had ik met een van hen, administrateur eener suikerfabriek, een weinig aangenaam onderhoud, waarbij hij zelfs, van de fabriekarbeiders sprekende, de onbeschaamdheid had mij toe te voegen: Wat kan het mij schelen, of ze allemaal crepeeren, als ik suiker maak!"

maar veel

Karakteriseert dit dwaze, wij in zich zelf inconsequente en blijkbaar weinig doordachte, antwoord niet voldoende den geest die veelal de particuliere industrie beheerscht, dien geest van het meest schaamteloos egoïsme. waarbij natuurlijk het welzijn van den Javaan geheel buiten sprake blijft? Wel brengt de particuliere industrie jaarlijks tonnen schats onder de inlandsche bevolking (natuurlijk geheel en alleen in haar eigen belang); maar onder de massa verspreidt zij daardoor geen wezenlijke welvaart, veel minder beschaving, zedelijkheid of ontwikkeling. Immers, het is een bekend feit, dat overal waar Nederlanders zich vestigen, al zeer spoedig opiumkitten en bordeelen verrijzen, en de Chineezen hen op den voet volgen. Het is die rampzalige nasleep, ook aan bijna iedere particuliere onderneming verbonden, die maakt dat de particuliere industrie per se niet de inlandsche bevolking ten goede komt. Wie er wel bij varen, dat zijn die sluwe zonen van het Hemelsche rijk, met hun hel van opiumkitten, van pand- en speelhuizen. In hunne handen gaat het zuur verdiende geld der arme fabriekarbeiders over, en de industrieel, wat doet hij, om den zwakke tegen de verleiding en het bedrog te beschermen? Maar wat gaat dit hem ook aan! »Ben ik mijns broeders hoeder?"

Nogeens moet Java eerst geheel en al door Mammons roofzuchtige benden overheerd zijn, eer het Nederlandsche volk de oogen zullen opengaan? Is het niet de taak, de dure plicht der vermogende zendingsvrienden, ja die der Zending zelve, om krachtig handelend op te treden eer het te laat is, on in Gods kracht tusschen beide te komen, als de handhavers der rechten van dit arme volk, voordat het geheel ondergaat in den gouddorst van het materialisme? Wordt het, terwijl tot het lesschen van dien gouddorst meer en meer woeste gronden worden ontgonnen, niet hoog tijd, dat de Zending haar weinig vruchtbaar gehaspel van thans laat varen, om eendrachtig den weg in te slaan, die voor het oogenblik de aangewezene blijkt te zijn, en die, wat de hoofdzaak betreft, sedert de laatste 25 jaren in Java's Oosthoek met zooveel vrucht bewandeld is, den weg van Evangelisatie door middel van kolonisatie ?

Ook hier te Japara staan wij ons nog altijd »af te matten aan den voet der nog ontoegankelijke steilte", waarop zich het doel bevindt dat wij beoogen. Zoowel wat de school als wat de Evangelisatie betreft, is ons werk hier (evenals, naar het mij voorkomt, dat of vele andere zendingposten op Java) nog steeds een wanhopig werk, een werk waarvan op deze wijze zeker al zeer weinig resultaten te verwachten zijn. Ja, óók wat de school betreft, de school, waarvan men overigens terecht de beste resultaten voor de zending verwacht. Immers, wat baat ook de beste inrichting van onderwijs, wat baten leerlust en trouw schoolbezoek, wanneer de leerlingen van school gegaan, toch langzamerhand weer worden wat zij vroeger waren of wat hunne omgeving

« ZurückWeiter »