Abbildungen der Seite
PDF
EPUB

De misleiding van de regeering bij de eerste Atjehsche expeditie.

In zijn „Slotwoord over de eerste Atjehsche expeditie" (Novemberafl. van dit tijdschrift) geschreven naar aanleiding van de artikelen van A-Z, in de nummers van April, Mei en Juni, doet de generaal Booms, in eene noot, eenige vragen, waarin zich de kwestie der beweerde misleiding van de regeering door de chefs resumeert, vragen die, uit haren aard, moeten worden uitgemaakt, niet door steeds voor tegenspraak vatbare beschouwingen of redeneeringen, doch door de aanwezige, daarover handelende documenten.

Het is daarom, dat ik, die, als gewezen chef van den staf bij de expeditie, tot die beweerde misleiders behoorde, het mijn plicht acht, zoo voor mijzelven, als voor de nagedachtenis der beide kameraden, die met mij in die beschuldiging deelden, op die vragen nog nader de aandacht te vestigen, en ook mijnerzijds te doen uitkomen, welk antwoord de documenten er op geven.

»Waar heeft", vraagt de generaal, »zooals in het boek Loudon-Atjeh herhaal»delijk gezegd wordt (bl. 81, 87-88, 96 en 100) de kolonel Koopman verklaard: »de schepen zijn niet meer veilig op de reede van Atjeh, de gemeenschap met >>den wal is niet meer verzekerd? Waar heeft hij gezegd dat die gemeenschap >>weken lang verbroken kan zijn, zooals de officieele mededeeling der Javasche >courant zich uitdrukt?"

Blijkens het proces-verbaal der conferentie van 17 April heeft de kolonel Koopman gezegd, dat „zijns inziens de in April ingevallen ,,kwade moesson het liggen ter genoemde reede aan groote bezwaren ,,onderhevig maakt, met het oog op de hooge zeeën en de hevige ,,branding, welke het behoud van de tegenwoordige ankerplaats nabij het strand niet doenlijk zouden maken, terwijl de buien uit

het Noordwesten dikwerf elke gemeenschap met den wal afsluiten." Dit en niets meer heeft hij gezegd, en hij heeft het gezegd zooals uit het proces-verbaal blijkt niet als op zich zelve staande constateering van een bestaanden toestand, doch als het in alge„meenen zin ontkennend antwoord" op de ter sprake gebrachte vraag „of gedurende den kwaden moesson de reede van Atjeh een veilige ,,ligplaats voor de schepen zou blijven aanbieden, en de gemeenSchap van de reede met het strand niet verbroken zou worden", eene vraag, die eene blijkbare dwaasheid zou geweest zijn, als die in de toekomst dreigende toestand toen reeds bestaan had, en waarop dan zeker een geheel ander antwoord zou gevolgd zijn.

-

Hij heeft het gezegd, nadat de opperbevelhebber en de chef van den staf hadden aangevoerd - steeds blijkens het proces-verbaal dat met de toezending eener versterking „in elk geval zoo veel tijd „zou verloopen, dat het seizoen, hetwelk reeds bij de uitrusting der "expeditie als het alleen geschikte werd aangegeven, feitelijk zou ,,zijn verstreken" eene uitdrukkelijke verklaring dus (om de termen der Commissie van Enquête te bezigen, die ze echter in omgekeerden zin toepast) dat dit seizoen toen nog niet was verstreken, eene verklaring, die hij, Koopman, zonder protest aanhoorde, en, blijkens het proces-verbaal, mede onderteekende.

[ocr errors]

-

Van een wekenlang verbroken zullen zijn der gemeenschap heeft hij - blijkens alweder de van hem aangehaalde woorden niet gesproken, en bij een zijner antwoorden aan de Comm. v. Enq. heeft hij dan ook, juist op grond dier door hem gebezigde uitdrukking ,,terwijl de buien uit het noordwesten dikwerf elke gemeenschap met den wal afsluiten", geprotesteerd tegen de woorden voorkomende in de dagorder van den G.-G., en daarbij voorgesteld als ontleend aan de door de chefs voor de staking aangevoerde motieven, namelijk dat de westmoesson dreigde alle gemeenschap met den wal en de reede te verbreken.

Uit dit document, het proces-verbaal van 17 April, blijkt dus afdoende, dat hij, Koopman, niet gezegd heeft, wat men hem heeft willen doen zeggen, en andere documenten, houdende mededeelingen of verklaringen van hem ter zake, zijn er niet.

>>Wie heeft bericht", vraagt verder generaal Booms, »dat de moesson krachtig >>was doorgekomen, zooals men uit het proces-verbaal der raadsvergadering >> van 20 April zou opmaken, en dat het jaargetijde zoo hoogst ongunstig was?”

In het telegram van 14 April, waarbij de kolonel van Daalen het sneuvelen van den opperbevelhebber en zijn eigen optreden vermeldt, staat: „het weder in de laatste aagen ongunstig”. meer

niets; 1) - wat het proces-verbaal van 17 April over het weer inhoudt, is boven vermeld, en het telegram van den opperbevelhebber, met dezelfde gelegenheid verzonden, zwijgt over het weer geheel andere berichten zijn er niet.

>>Waar is het telegram", vraagt hij ten slotte, »waarin volgens hetzelfde staats>stuk de opperbevelhebber der expeditie aan den legerkommandant zou hebben >>bericht: de stemming der troepen is gedrukt en alle omstandigheden zijn even songunstig met vooruitzicht van verergering bij den dag, al naarmate de slechte »moesson in hevigheid toeneemt?”

Het telegram van den opperbevelhebber van 18 April, verzonden gelijktijdig met het proces-verbaal van 17 April en in de raadsvergadering van 20 April ontvangen, vermeldt geest der troepen wat gedrukt door verliezen en onverwacht verwoeden tegenstand; gezondheidstoestand nog gunstig", en verder omtrent omstandigheden, of wat dies meer zij, niets anders en niets meer. Er zou dus, ware de in de vraag aangegeven veel ongunstiger schildering van de chefs afkomstig, nog een tweede telegram hebben moeten zijn, doch dan een tweede telegram, opgemaakt en verzonden gelijktijdig met het zoozeer er van verschillende eerste (eene tweede verzendingsgelegenheid toch was er niet) opgemaakt en verzonden door den opperbevelhebber alleen (de chef van den staf had het eerste geconcipieerd en de opmaking en verzending in 't journaal vermeld) verzonden zonder nummer, zonder vermelding; en na de ontvangst, behalve voor de bedoelde phrase en in de raadsvergadering van 20 April, nooit ergens of voor iets vermeld of aangehaald. 2)

1) Hij zou trouwens gerechtigd zijn geweest er bij te voegen, dat de expeditie in den toestand, waarin zij verkeerde, daarvan reeds veel stremming en ongerief had ondervonden; (zie bl. 85 en 86 van de Eerste Atjehsche expeditie en hare Enquête, door generaal Booms, bl. 791-792 van den vorigen jaargang van dit tijdschrift); dat hij het niet deed, is een bewijs te meer, hoe weinig hij er op uit was, den toestand te donker voor te stellen.

2) Kenmerkend voor de beteekenis van de gestelde vraag is het voorzeker, dat A-Z, de pleitbezorger van den heer Loudon, de behoefte, voor de zaak, die hij verdedigt, aan zulk een telegram gevoelende, er eenvoudig maar een bij, ik zal niet zeggen »verdicht", maar »gedacht" heeft.

ter

Het werkelijk bestaande telegram wordt eene depêche genoemd, en daarvan een gedeelte, doch natuurlijk niet het hierboven vermelde, aangehaald} wijl dan iets verder gesproken wordt van »een mede den 20 April ontvangen telegram" (ik cursiveer) waaruit dan stoutweg de in de raadsvergadering gebezigde uitdrukkingen, met aanhalingsteekens, worden overgenomen; dat telegram zelf geheel of gedeeltelijk overnemen, gelijk met het eerste is geschied, doet A-Z, et pour cause, echter niet (zie bl. 643, 644 Aprilno. van dit tijdschrift).

Dit als eene kleine vingerwijzing naar de goede trouw van dien pleitbezorger;

In één woord: dat telegram is er niet, en de aan dat nooit bestaan hebbende telegram ontleende uitdrukkingen behooren eenvoudig tot dezelfde categorie, als het hoogst ongunstige jaargetij", als de „krachtig doorgekomen moesson", als de „wekenlang verbroken gemeenschap", dat is tot de, naar 't schijnt, door spontane wording, in de raadsvergadering van 20 April geboren bevindingen, niet tot de mededeelingen van het oorlogstooneel.

Toch zijn het juist die bevindingen geweest, die weinige dagen later, door vergelijking nog wel met onze eigene zeer kalme mededeeling van 25 April (doch waarin men toen te Batavia eens niet méér las dan er in stond) den grond hebben gelegd voor de beschuldiging van verdichting, van misleiding van de regeering door de chefs; 't is die tegenstelling, die, volgens A-Z, de oorsprong is geweest van den „aan de regeering opgedrongen twijfel, een twijfel, die zich eindelijk oploste in de instelling der enquête" (zie het April nr.) Het was toch op grond van dien twijfel, dat de Gouverneur-Generaal meende, nog vóór dat hij de rapporten van de chefs had ingewacht, naar een ander middel te moeten omzien, om de waarheid te leeren kennen, en achtte hij die rapporten, als komende van misleiders, toch niet vertrouwbaar dan was die afwijking van den gewonen weg op zijn standpunt voorzeker begrijpelijk; doch dan had (alle andere beschouwingen over het nut en de noodzakelijkheid der als middel gekozen enquête thans als ondergeschikt achterwege latende) in de eerste plaats de gegrondheid van dat wantrouwen moeten worden uitgemaakt, ook om het openlijk en tegen de beschuldigden te kunnen uitspreken (wat thans nooit geschied is), en als punt van uitgang voor de abnormale behandeling te doen strekken.

't Gold daarbij slechts de kalme lezing, de onpartijdige en eerlijke overweging van eenige weinige, niet groote, documenten: doch, ontbrak bij den landvoogd, die de enquête instelde, de kalmte, bij den ambtenaar, wien hij de leiding er van opdroeg, ontbrak de onpartijdigheid, het eerlijk zoeken naar de waarheid. — Hij, die in zijn dubbele verhouding van oud-rechterlijk ambtenaar en lid van 't hoogste regeeringscollege, zoo noodig, het recht ook tegen de regeering, en de regeering tegen hare eigene dwalingen had kunnen en moeten verdedigen, heeft blijkbaar niet willen zien, waarop het toch in de eerste plaats aankwam, de ongegrondheid namelijk, der ver

generaal Booms wees in zijn brief van 10 April (bl. 997 van het Meinummer reeds op het vreemde in die geheele voorstelling, en stelde toen de thans herhaalde vraag. Na het aangevoerde zal men nu wel weten waaraan zich

te houden.

denking, waarvan het geheele onderzoek uitging, en hij toog aan 't werk, niet als rechter, doch als partij.

Dat hij dit deed, is misschien wel in de eerste plaats te betreuren geweest voor den landvoogd zelven, dien hij zoo volijverig diende, en die daarbij voorgoed aan de partijdige uitvoering van zijn onberaden denkbeeld verbonden werd: - thans opnieuw toch, nu er sedert zoo vele jaren zijn verloopen, nu gemis aan kalmte toch moeilijk meer is aan te nemen, moeten ten behoeve van zijne verdediging, in 't aangezicht van diezelfde documenten, den chefs, waarvan er reeds twee zich niet meer kunnen verdedigen, dezelfde beschuldigingen van verdichting en misleiding voor de voeten worden geworpen, beschuldigingen, die, indien zij gegrond gebleken waren, de verdere behandeling der tot het Indische leger behoorende chefs, onder dienzelfden Gouverneur-Generaal, even onbegrijpelijk als onverdedigbaar zouden gemaakt hebben.

Intusschen de documenten zijn daar, aan de eene zijde de telegrammen van het oorlogstooneel, aan de andere de van de regeering uitgegane stukken, men leze en vergelijke: en wat men dan van die beschuldigingen te denken heeft, waar de verdichting haren oorsprong vond, waar de misleiding, zij 't dan ook aanvankelijk slechts zelfmisleiding, te zoeken is laat ik aan elk eerlijk man ter beslissing over.

De gepensionneerde Kolonel, gewezen Chef van den
Staf bij de 1e Atjehsche expeditie,

's Hage, 7 Nov. 1881.

A. W. EGTER VAN WISSEKERKE.

« ZurückWeiter »