Abbildungen der Seite
PDF
EPUB

durven met het eerbiedig verzoek, om in nader beraad te doen nemen de bij koloniale ordonnantie van 30 December 1878 Stbl. No. 350 ingevoerde vermomde inkomstenbelasting van handel en nijverheid in Nederlandsch-Indië, en haar te vervangen door eene in aard en werking zuivere patentbelasting, op den voet zooals dit van den aanvang af door onze kamer is voorgesteld.

Door hieraan hare krachten te wijden zal Uwe Excellentie èn aan Indië en aan het moederland een groote en onwaardeerbare weldaad bewijzen.

De Kamer van Koophandel en Nijverheid,

(w. g.) W. SUERMONDT WZN.,

(w. g.) G. BUIJN,

Secretaris.

President.

De >> Verzameling van de rapporten en bezwaarschriften" is met de medegedeelde missive thans ook in Nederland verspreid. Zouden de leden der Kamers ten minste nu eens de moeite willen nemen, om zich op de hoogte te stellen van de eigenlijke quaestie? Er is over deze zaak veel gesproken, maar wie in de Kamer die immers ook Indië heet te vertegenwoordigen? heeft blijk gegeven, de bescheiden gelezen te hebben?

[ocr errors]

EEN OFFICIEEL GETUIGENIS OMTRENT DEN TOESTAND VAN BANTAM.

De treurige toestand van Bantam is herhaaldelijk in dit tijdschrift ter sprake gebracht. Doof voor alle waarschuwingen heeft de vorige Gouverneur-Generaal daar door ongeschikte personen een bedenkelijk stelsel doen toepassen, waarvan het gevolg moest zijn, niet dat de veeziekte geweerd, maar dat talrijke buffelkralen lichtvaardig uitgemoord werden, en daarenboven liet die landvoogd maanden achtereen de door koortsen geteisterde en slecht gevoede bevolking zonder eenige hulp.

Wij lezen nu in het Koloniaal Verslag:

»De Gouverneur-Generaal heeft onlangs gemeend zich persoonlijk te moeten overtuigen van den toestand waarin de bevolking in Bantam verkeert tengevolge van de rampen die haar getroffen hadden. Zijn reis, ten behoeve waarvan overeenkomstig 's Landvoogds uitdrukkelijk verlangen in geen enkel opzicht eenige last op de bevolking werd gelegd, had plaats tusschen den 2den en den 6den Juli j.. en strekte zich uit over het district Tjiroeas (afdeeling Serang), de afdeeling Pandeglang en het noordelijk deel der afdeeling Lebak, welke streken het zwaarst waren geteisterd. Eindelooze vlakten, vooral in het noordelijk deel van het gewest, waren geheel onbebouwd gebleven door ge

brek aan karbouwen en aan handen; het meerendeel der bevolking was voor veldarbeid te veel verzwakt. In zuidoostelijke richting naar Lebak was de toestand minder ongunstig. Hoewel ook daar de bevolking zeer gedund was en veel sawah's onbebouwd waren gebleven, was niettemin eenige herleving te bespeuren. Door kleine industrieën, als bij voorbeeld het vlechten van hoeden, scheen de bevolking aldaar de meest nijpende armoede te hebben kunnen afweren. Men hoorde in die streek in den laatsten tijd ook meer van huwelijken, welke in bijna twee jaren nagenoeg niet waren voorgekomen. Men kan aannemen dat het bevolkingcijfer in het geheele gewest met ongeveer 50 000 zielen is verminderd. Tegen October of November van dit jaar zal de voorraad padi vermoedelijk zijn verbruikt, terwijl het aantal overgebleven karbouwen te gering is om een voldoend aantal sawahs behoorlijk te bewerken. De Landvoogd heeft reeds de noodige maatregelen beraamd tot leniging van den nood en tot voorkoming van verdere rampen. Die maatregelen zullen hoofdzakelijk de aanvulling van den voorraad voedingsmiddelen en van den veestapel ten doel hebben. Ook zal getracht worden in het belang van den gezondheidstoestand door middel van Artesische putten de bevolking van beter drinkwater te voorzien."

Zoo was, volgens een officieel verslag, de toestand in Juni jl. Men herinnere zich dat er toen reeds een vol halfjaar verloopen was, sinds er van bestuurswege gerapporteerd werd, dat men de koortsepidemie bedwongen had, en sinds van regeeringswege eindelijk de handen uit de mouw waren gestoken, om aan de uitgeputte bevolking hulp te verleenen. Men vrage zich nu eens af, hoe de toestand vroeger geweest moet zijn!

Zouden er in Nederland geen gelden bijeengebracht kunnen worden, om de arme bevolking van Bantam tegemoet te komen, en haar althans eenig bewijs van meegevoel en medelijden te geven?

DRIE VRAGEN NAAR AANLEIDING VAN DE BEGROOTING.

De Staten-Generaal hebben tot heden geen tijd kunnen vinden, om de Regeering over den ongelukkigen toestand van Bantam te interpelleeren; is het onbescheiden te verzoeken, dat zij althans bij de discussien over de Indische begrooting toonen, met het lot der noodlijdende bevolking begaan te zijn?

De Regeering wenscht den aanleg van waterwerken in Demak, op het initiatief van den Gouverneur-Generaal Loudon begonnen, krachtig voort te zetten. Weinig voorstellen verdienen meer bijval, maar zullen de Staten Generaal, om de zekerheid te hebben, dat de fondsen verwerkt worden en dus het voortreffelijke denkbeeld tot uitvoering kome, er niet op moeten aandringen, dat tevens andere maatregelen, maatregelen van reorganisatie bij het Departement der Burgerlijke Openbare Werken, worden genomen? Men herinnere zich, hoe trang

er van de vroeger voor Demak toegestane fondsen partij getrokken is; men ga verder, door onderlinge vergelijking van de Indische begrootingen der laatste jaren, na, wat er geworden is van de insgelijks door de Kamer goedgekeurde plannen betreffende een regentswoning te Manondjaja, een regentswoning te Tjandjoer, de kribben in de Padang-rivier, het dempen van de Kali-Malang, de brug over de Loessirivier en een tal van andere werken! De brug over de Loessi werd reeds in het werkplan voor 1878 opgenomen, en ook werden de aangevraagde gelden door de Kamers beschikbaar gesteld, maar nu, uit de nieuwe begrooting, blijkt, dat er in 1882, dus vijf volle jaren na de indiening van het bedoelde werkplan, nog aan den onderbouw begonnen moet worden! Het is niet genoeg, dat de Kamers gelden toestaan.

De Regeering verlangt te Batavia een hoogere burgerschool voor meisjes op te richten. De bedoeling verdient zeker lof, maar is de oprichting van een school voor de vorming van inlandsche veeartsen niet veel urgenter? De Regeering zelve heeft in het Koloniaal Verslag voor 1880 erkend, dat de veestapel in de jongste tientallen jaren achteruitging; zonder veeartsenijkundige hulp moet die achteruitgang hoe langer hoe bedenkelijker worden; in de dringende behoefte aan die hulp kan de Regeering door uitzending van veeartsen uit Nederland niet naar eisch voorzien; de geschiktheid van inlanders voor opleiding tot veeartsen valt niet te ontkennen: zou het dan te verantwoorden zijn als nog langer met de oprichting van een school` werd gedraald? De Regeering beperkt zich tot heden hiertoe, dat zij dezen en genen Europeeschen veearts een paar jonge inlanders toevoegt met de opdracht om ze twee jaar later als veearts af te leveren, wat geen goede resultaten kan geven, omdat die inlanders zonder eenige voorbereidende studiën komen, en daarna slechts te hooi en te gras eenig onderwijs ontvangen. Men moet hebben een behoorlijk ingerichte school met docenten, en wie op die school toegelaten wordt, moet reeds den cursus van het Europeesch lager onderwijs achter den rug hebben. Dien weg gaat men ook in Britsch-Indië op, en in dien geest tot werkzaamheid willende aansporen, schreef een Britsch-Indisch ambtenaar aan zijn regeering eenige jaren geleden: »Hitherto disease of the most virulent character have raged amidst agricultural stock unchecked, and almost unknown to and uncared for by the Government. Periodically, plagues and murrains have devastated vast districts, sweeping away the hard-earne savings of millions, and not only depriving them of the means of subsistence, but seriously endangering the food supply of the empire. Are we to accept such calamitous visitations as dispensations of Providence to be acquiesced in humbly, and submitted to as inevitable? The spirit of the present age will permit no such passive submission. Misfortune and disease will and must come; but whether in the case of man or beast, it is for intelligent rulers to struggle against the calamity, and circumscribe, by every effort that science can suggest, the limits of its action. Everything must have a commencement. Sanitation of human beings has been set on foot, and we have now that of their humble but indispensable servants to care for." Met den ernstigsten aandrang op behartiging van een hoogst belangrijke zaak herhalen wij hier dat woord.

Koloniale literatuur.

CRITISCHE OVERZICHTEN.

INDISCHE TAFEREELEN.

De Van Sons. Een verhaal uit Indië. Door ANNIE FOORE. 's-Gravenhage, H. J. STEMBERG, 1881. 8o.

Het schijnt mij toe dat Annie Foore sedert een paar jaren haar volle maat gegeven heeft. Ontegenzeggelijk heeft zij gedurende haar verblijf in Indië veel gewonnen en wel voornamelijk aan zin voor werkelijkheid. Om zich hiervan te overtuigen, vergelijke men slechts haar jongste werk met Florences Droom, op één na den eersteling, dien zij hier te lande schreef. Zonder twijfel lagen in dit boek niet slechts beloften, maar ook reeds bewijzen van talent; opmerkelijk was de natuurlijkheid, de beschaafde losheid van den stijl, opmerkelijk omdat aanvangers in den regel naar den tegenovergestelden kant overhellen en geneigd zijn om door overmaat van rhetorica te zondigen. Maar overigens was Florences Droom in meer dan één zin een maiden-book; zelfs wanneer het niet met een aangenomen vrouwennaam geteekend ware geweest, zou men aanstonds geproefd en geroken hebben dat men hier te doen had met de eerste pennevrucht eener twintigjarige. Meisjesindrukken, meisjesaandoeningen en meisjesidealen ademden uit elke bladzij; het was alles zoo lief en zacht en onschuldig, dat zelfs de leelijke en booze dingen, die er in voorkwamen, nauwlijks meer leelijk en boos schenen te zijn. Men gevoelde dat de beminnelijke vertelster nog nimmer een voet gezet had in de donkere hoeken van het leven en baar wijsheid daarover van hooren zeggen had. De wereld, zooals zij die beschouwde, rook geurig als een flacon van Rimmel, de meisjes waren er achttien jaar oud en bevallig, en werden, na eenig verdriet geleden te hebben, de bruid van belangwekkende jonge mannen met donkere lokken en sprekende oogen.

Men blijft echter niet altijd twintig. Het meisje, tot vrouw en moeder gerijpt, beziet de wereld niet langer door een valsch roos

[ocr errors]

leurig waas. In de school van het leven gaan de oogen haar open en zij leert de binnenkantsche werkelijkheid der dingen kennen. Nu zijn echter sommige naturen met een ongeneeslijk idealisme behept en voor dezulken baat het opdoen van kennis niets, zij blijven alles scheef en in onware kleuren zien. Maar wie, met kunstenaarsaanleg begaafd, tevens zin voor de werkelijkheid bezit, vangt dan eerst aan zich te vormen. Hij zal zijn gedroomde wereld laten varen voor de wereld, zooals hij die om zich heen waarneemt en zich bepalen tot het weergeven daarvan, met meer of minder stiptheid, al naar zijn gemoedsaard medebrengt, want den een is de werkelijkheid onvoorwaardelijk lief, de ander heeft behoefte aan het temperen en onderling verzoenen der dingen, welke zijn gevoel kwetsen. Zoo verging het Annie Foore. De schrijfster van Florences Droom schepte idealen, de schrijfster der Van Sons teekent na. Idealiseerende poëzie, zooals in dit eerste verhaal, heeft zeker haar goed recht van bestaan, wie zal ontkennen dat hij zich niet wel eens gaarne baadt in zulk een klaren stroom, om uit te rusten van de moeiten. en kwellingen van het bestaan? Wie gevoelt niet wel eens behoefte aan bevrediging door schoonklinkende ... onwerkelijkheden? Maar op den duur kunnen volwassenen naar den geest zich niet daarmede vereenigen. De tegenstelling tusschen zulke poëzie en hetgeen wij ondervinden is te ruw. Wij kunnen er niet veel van slikken, wij weten te goed wat er op de markt te koop is, wij weten te goed dat het om ons heen niet zoo lief en blauw en welriekend is, en wie ons boeien wil, moet in ons hoofd en in ons gemoed grijpen en ons den waren strijd schilderen, dien wij hier voeren, met al hetgeen hij verheffends biedt, zeker! maar ook met al zijn erbarmelijkheden.

Behoort Annie Foore tot de strenge realisten, waarop ik zooeven in de eerste plaats doelde? Geeft zij eenvoudig verslag, zonder vóórof tegeningenomenheid, zooals de man der wetenschap dit van zijn waarnemingen doet?

Neen, en waarschijnlijk zou geen enkele vrouw daartoe in staat zijn, omdat het gevoelsleven bij vrouwen zich veel krachtiger doet gelden, of althans nimmer in zulk een mate onder de beheersching der rede komt als bij de mannen. Het onverbiddelijk weergeven van zulke ontzettende naturen als een Hulot of een Philippe Brideau van Balzac dunkt mij voor een vrouw een onmogelijkheid. Zelfs in de werken van zulk een forsch talent als George Eliot kan men de wedergade der dragers van zulke geweldige booze hartstochten niet aanwijzen. Het vrouwenbrein, ook het sterkste, kan dergelijke afgronden niet peilen en deinst er voor terug. In het wezen der vrouw ontbreken zekere, daartoe noodige gegevens. Men kan zich geen vrouwelijken Michel Angelo, Shakespeare of Balzac voorstellen.

De schrijfster Annie Foore is een onmiskenbare vrouwelijke natuur, fijngevoelig, maar meer instinct matig dan beredeneerd in haar voorkeur en tegenzin, begaafd met een levendig opmerkingsvermogen, maar voornamelijk voor kleine trekken. Zij ziet niet in het groot, maar nauwkeurig van nabij; haar blik is minder veelomvattend dan scherp. Haar talent herinnert aan het inleggen van mozaïekwerk. Zij schildert uiet in breede trekken, haar figuren worden samengesteld

« ZurückWeiter »