Abbildungen der Seite
PDF
EPUB

4 den Juni 1629 onder de equipage waren voorgevallen. Bewindhebbers schreven hierover aan de H. R. bij hunnen brief van 27 Augustus van het volgende jaar, na melding te hebben gemaakt van het verzeilen van de Batavia,,en hoe abominabele schrikkelijke moorden die menschen onder malkanderen tot het getal van honderd vijf en twintig personen toe geperpetreert (?) hebben kan niemand zonder groote ontsteltenisse zijn gemoeds lezen." Uit dat geheele werk hadden zij kunnen bespeuren, dat de ,,fondamenten van oneenigheden op dat schip voornamelijk waren ontstaan tusschen den Commandeur en den schipper ,,tot voeding van dien wij ook wel kunnen zien dat de vrouwspersonen groote oorzaak gegeven hebben, en alzoo van 't eene kwaad tot het ander vervallen zijnde, eindelijk met zoo schandaleuse feit door den Hoogbootsman aan de persoon van Lucretia van der Mijlen begaan, uitgebarsten is", enz.

-

Zij kunnen dan ook niet nalateu bij deze gelegenheid de H. R. in -bedenking te geven, of het voor de Compie geraden was, voortaan, ,,eenige vrouwspersoonen, immers en in allen gevallen ongetrouwde naar Indië te zenden, zoo ten respecte, dat op de schepen daardoor groote onlusten en diffidentiën ontstaan; als inzonderheid ook dat sedert de Compe het zelve bij de hand genomen en daarin gecontinueert heeft, bevonden heeft daaruit niet alleen geen vrucht maar ter contrarie groote ongeregeldheden zijn ontstaan, zoo uit Z.Ed. missive als andere rapporten daarvan onderrecht worden, dat voor de hand niet anders kunnen zien, als dat 't zenden van vrouwspersoonen voor Compe periculeus, kostelijk ') en een groote débauche onder de burgerij van Batavia maakt. De inzichten zijn geweest, dat men een eerlijke (?) colonie tot Batavia zoude zoeken te stabiliseeren, maar het met vrouwen van deze landen te willen effectueren, dunkt ons, zoo om de constitutie van de temperamenten dezer landen en 't regard van de subtile penetrerende Indische lucht als andere redenen meer (dewelke te zijner tijd bij particuliere deductie nader zullen vertoonen) nimmermeer gelukken zal. En te meer dat zij haar niet sober kunnen erneren, maar iedereen derwaart schijnt te gaan om lui en lekker te leven, en een groote dame te zijn, voort met goud opgepronkt te worden; gelijk 't zelve 't onzer leed wezen vernemen, dat de sumptuositeiten, zoo in kleeding als anders bijzonder onder de vrouwen zoo toenemen, dat diegene die daar trouwd met zijn gage niet toe kan komen, waardoor dan zoodanige dikwijls genoodzaakt worden, tot schade van de Compe particulieren handel en meer andere ongeoorloofde middelen bij de hand te nemen, die doch voor de Compe niet als schadelijk zijn, en als haar manuen komen te

1) Kostbaar.

sterven, heeft de Compe van de weduwen groote kosten, gelijk uit UE. resolutie van den 21 November 1628 zien dat aan eenige weduwen na het overlijden van hare mans eenig tractement van rantsoen toegevoegd is, 't welck de Compe kostelijk valt.

„En aangaande eenige persoonen met middelen te admitteren naar Indiën, 't zelve wordt, als geheel strijdig tegen de fondamenten van den Indischen handel, ongeraden gevonden. Het ware een andere zaak, als de vrouwen en huisgezinnen voor al haar leven gezind waren aldaar te blijven, maar zoo haast iets overgewonnen hebben, zijn zij Indië moede en zoeken om naar 't vaderland te zijn (gaan) 't welk ons dagelijks de ervarenheid leert, en als alles geconsidereert wordt, zal het eindelijk daarop uitkomen dat de coloniën met de ingeborenen van het land begonnen en gecontinueert zullen moeten worden."

In hunnen brief aan de H. R. den 19 September 1633, schreven Bewindhebberen dat zij,,in 't toekomende met gemeene (ondergeschikte) personen geen vrouwen, getrouwd of ongetrouwde, naar Indiën zouden zenden; aan gekwalificeerde kon dit niet wel geweigerd worden, alhoewel ze het raadzaam achtte meer op ongetrouwde dan getrouwde te letten." In latere jaren onderging dit speciaal onderwerp menigvuldige wijzigingen.

EENIGE AANTEEKENINGEN

OMTRENT

Indie's verhouding tot Nederland,

DOOR

DR. T. C. L. WIJNMALEN.

Binnen enkele weken zal opnieuw, bij de behandeling van de Indische begrooting voor het volgend dienstjaar, de gelegenheid worden opengesteld om over verschillende punten van koloniaal beleid van gedachten te wisselen. Wij zullen de laatsten zijn om den staf te breken over de telken jare wederkeerende gelegenheid om in onze Staten-Generaal Indië's belangen te bespreken en alsdan die maatregelen te overwegen, welke zouden kunnen strekken om een bevredigenden toestand in ons overzeesch rijk in het leven te roepen. Te wèl zijn wij er van overtuigd, dat er, al moge ook de menigvuldige aanraking van het Plein met het Binnenhof ons hebben doen afdalen in te veel onderdeelen der koloniale staatshuishouding, dank zij die inmenging onzer Staten-Generaal veel is tot stand gebracht, dat ten zegen voor Indië is geweest. Ongetwijfeld handelt hij partijdig, die durft beweren dat er geen hemelsbreed verschil valt op te merken tusschen Indië's toestand van nu en dien bij de invoering van Grondwet en Regeeringsreglement beide waar te nemen.

Maar zonder in 't minst het vele goede te willen voorbijzien dat voor Indië's belang werd tot stand gebracht, in een ruim vijfen-twintigjarig tijdperk, zal elk onpartijdige, die geen vreemdeling is op koloniaal terrein, moeten erkennen, dat de toestand der laatste jaren ver van alleszins bevredigend is.

Deel II, 1881.

45

Velen herinneren zich zeker den tijd, waarin zoowel in de troonredenen als van de ministeriëele tafel met welgevallen werd gewag gemaakt van den voldoenden staat van zaken in onze overzeesche bezittingen. Telkens kon met blijkbare voldoening gewezen worden op de bewijzen van verknochtheid, welke de bewoners dier gewesten aan het moederland gaven. En aan blijken van waardeering daarvan ontbrak het ten onzent evenmin, vooral niet toen Indië schat op schat uitstrooide op den Nederlandschen bodem, toen de kolonie, te voren een lastpost,,,de voedster werd van het moederland”, dat haar dan ook weldra luide verhief tot zijn „plechtanker." Wèl was de toestand niet altijd even rooskleurig; wèl was er vaak ook ernstige aanleiding tot eene duchtig koloniale oppositie, wier stem meermalen gereeden ingang vond, maar van een stemming en een geest, gelijk die zich in de laatste tijden meermalen hebben geopenbaard, had men in vroeger jaren slechts zelden eenige teekenen aan te wijzen. Wie daarmede de uitingen van het leven en denken der tegenwoordige Indische maatschappij vergelijkt, kan moeielijk den ernst van het oogenblik ontkennen. Er bestaan daar ginds grieven, ernstige grieven zelfs met betrekking tot ons staatkundig en financiëel koloniaal beleid, tot bestuursmaatregelen en hervormingen op economisch en sociaal gebied, waarvan enkele alleszins gewenscht worden, doch totdusver nog uitblijven, sommige nog steeds in de periode der voorbereiding of overweging zijn, terwijl andere zijn ingevoerd, ondanks dat daartegen ernstige bezwaren werden alsnog kunnen worden ingebracht.

Verlangt ge dat we u Indie's grieven vertolken?

Men wraakt eene financiëele regeling tusschen moederland en koloniën, waardoor een onverdacht getuige historisch zich gerechtigd achtte,,te boekstaven, dat in 1831-1878 van de Indische baten aan het Rijk minstens 700 millioen meer zijn toegewezen, dan het Rijk voor of wegens 't bezit van Indië uitgaf;" de vraag wordt gedaan: „Met welk recht naastte Nederland die gelden?"

Men wraakt het opleggen van nieuwe belastingen, waar de voorstanders der belastingplannen het bewijs schuldig blijven, òf dat de Indische inkomsten niet meer voldoende zijn voor de uitgaven, welke ten behoeve van Indië worden gedaan, òf dat er in werkelijkheid in Indië te weinig of heel veel minder wordt opgebracht dan in het moederland, òf dat eene vergelijking van hetgeen hier te lande met hetgeen in Indië voor genoten staatsdiensten wordt vergoed, eenige bevoorrechting van Indië kan aanwijzen.

Men wraakt het talmen met het scheppen van land- en waterwegen, met het aanleggen van irrigatiewerken in Indië, terwijl hier

te lande zonder buitengewone financiëele maatregelen aan spoorweg en havenbouw en aanleg van waterwegen wordt gearbeid; men betreurt het dat daaraan voor Indië niet te denken valt, zonder dat men hier te lande aanstonds gewaagt van eene leening, liefst ten laste der kolonie, aan wier openbare werken ternauwernood eenige millioenen van de sedert 1831 verkregen Indische baten ten goede mochten komen.

De zorg voor 't onderwijs wordt gewaardeerd, doch een ernstige grief wordt er o. a. van gemaakt, dat in een geheel andersoortige maatschappij een schoolreglement werd ingevoerd, schier gecopiëerd naar onze onderwijswet van '57.

Verheerlijkt wordt hier de afschaffing der rottingstraf, en ondanks een schier eenparig protest van de Indische autoriteiten werd hier besloten, de straf bepaling tegen het verbreken van dienstovereenkomsten in te trekken; men bejammert het in Indië, dat diezelfde moderne humaniteit wèl schijnt te kunnen verdragen, dat nog maar niet krachtig de hand aan den arbeid wordt geslagen ter verzekering van veiligheid en politie of ter verbetering van lang afgekeurde gevangenissen.

Men wraakt het gemis of de verloochening van een leidende gedachte bij zoo menige hervorming.

Waar vraagstukken als de conversie, heerendiensten en landrente aan de orde worden gesteld, volgt de eene, gouvernementscirculaire de andere op, doet de eene regeling de andere te niet, of maakt de eene regeling de andere verward; toen o. a. dezer dagen het oude conversievraagstuk opnieuw ter tafel werd gebracht, moest, als tot bevestiging van Van der Hoeven's Cirkelgang der menschheid”, het debat eindigen met een gedachtenwisseling over afkoop van heerendiensten, een onderwerp reeds lang vóór de conversiekwestie op degelijke wijze behandeld, doch tot heden onopgelost gebleven.

Het stelsel der cultures op hoog gezag vond hier te lande onverholen afkeuring, doch men verdenkt in Indië de oprechtheid van veler zedelijke verontwaardiging, daar het blijkt dat zij den moed niet hebben het stelsel uit te werpen, maar het gedeeltelijk behouden nevens eene vrije cultuur, „elkanders natuurlijke vijanden, omdat beiden concurrent zijn op de arbeidsmarkt en een geheel verschillenden socialen toestand onderstellen en helpen vormen."

Het streven naar intellectueele en moreele verheffing van den inboorling wordt hier luide verkondigd, maar het zou daarmede, meent men daarginds, geen schril contrast vormen, zoo men tevens ernstig te rade ging om ingrijpende maatregelen te treffen tegen het zedelijk

« ZurückWeiter »