Abbildungen der Seite
PDF
EPUB

Vrouwen aan boord van Compagnieschepen

naar Indië in 1625.

DOOR

P. A. LEUPE.

Dat het aanwezen van een betrekkelijk groot getal vrouwen aan boord, onder een voor het meerendeel ruwe bemanuing en de zeden van dien tijd in aanmerking nemende, dikwerf aanleiding gaf tot onaangenaamheden en soms ergerlijke tooneelen, zal wel niemand behoeven te verwonderen.

Hiervan geeft de reis van een Oost-Indievaarder van die dagen ons een staaltje.

In Mei 1625 vertrok het schip „Leyden" uit Middelburg om de reis naar Indië aan te vangen. Het werd gevoerd door den schipper en kapitein Daniël Jansz. Cock, de opperkoopman was Daniel de Bucquoi en de onderkoopman Isaac Havart; namen van de chirurgijns en den predikant worden niet genoemd.

De bemanning bedroeg 246 koppen, waaronder 97 militairen. De vrouwen waren 29 in getal, hiervan waren: 13 meisjes onder de Matres, 3 dochters en 1 meid van den onderkoopman, 2 dochters van den sergeant en 9 getrouwde vrouwen. waarvan de namen en qualiteiten van hunne respectieve echtgenooten niet nader worden omschreven, benevens één kind van een soldaat.

[ocr errors]

De schipper aan wiens journaal wij het onderstaande ontleenen schijnt een gemoedelijk man geweest te zijn, hij bezigt eigenaardige uitdrukkingen als stopwoorden; b. v. gaat het niet voor de wind of heeft er iets plaats, dat hem onaangenaam is of niet bevalt, dan zegt

hij:,,Godt betert," "Godt betert en helpt ons," "Godt helpe ons met zijn genade," „Godt laet het ons wel vergaen." Gaat het redelijk voorspoedig dan is het:,,Godt is ons troost, Godt loff en danck"; en als hij eens in een etmaal 40 mijlen behouden heeft '):,,Godt loff en danck voor Zijn genade," e. d. g.

De vier, vijf eerste maanden van de reis, schijnt het met de harmonie aan boord nog al wel te hebben geschikt; althans wij vernemen niets bijzonders om op te teekenen. Alleen vermelden wij, dat ook,,Leyden" deelde in de algemeene kwaal van de schippers van die dagen, dat ze te veel de Afrikaansche kust hielden, waardoor ze veelal in de bocht van Guinea vervielen, en met stilte en veranderlijke winden te worstelen hadden, hetgeen bij de drukkende warmte in het schip en slechte luchtverversching, de oorzaak was van veel zieken en dooden, zoodat „Leyden" op den 14den Augustus reeds 18 dooden had; op den 6den te voren schreef hij:,,Wij badden veel sieck volck, oock storff veel volck, Godt helpt ons, amen."

Den 24sten November opeude de reeks van jeremiaden van schipper Cock; na gemeld te hebben dat de kooplieden den Raad lieten vergaderen om den Dominé te laten trouwen, volgt daar onmiddellijk op:,,Oock creeg den onderkoopman en ick harde woorden en dat om het zitten aan tafel van Janneken Harmans."

Den volgenden dag werd dit voortgezet:,,S'avons heeft Isaac Havart, den onderkoopman mij leelijck uytgescholden en heeft Janneken Har

mans

voor een` varcken en cronje? uytgescholden, somma alle daghe spel met de vrouwen en alle daghe westelijcke wint."

Een dag later (26) wordt de koopman in de zaak betrokken. „Den selven (dag) heeft den coopman aen de jonge gevraechi, waer dat Janneken Harmans heeft gegeten. De jonge seyde, hij en wist het niet; dreygde hem te slaen, dus is het soo blijven staen, Godt helpt ons voort en verlost mij van dese moyte."

Den 30 November (Zondag) trouwde de,,Dominé;" of dit aanleiding gaf tot een of ander feit, meldt het journaal niet.

De maanden December en Januari 1626 gingen nog al rustig voorbij ; op den 30 van die maand kwam „Leyden" in de Tafelbaai aan de Kaap de Goede Hoop ten anker.

Slechts eenmaal, en wel op den 19 te voorm., scheen het noodig geweest te zijn, dat Cock tusschen beiden kwam, nu de vrouwen het wat druk maakten met drinken, om daaraan paal en perk te stellen: ,,Den zelven (dag) heb ick verboden, dat de jongen niet soude schenken off hij soude het mijn eerst vragen; dat de vrouwen hier geen

1) Vooruitgekomen.

voocht en waren; hetwelck mij den coopman qualijck heeft afgenomen." De dagen, aan de Kaap doorgebracht, bezorgden eenige afleiding; men vond er een paar Hollandsche schepen die van Batavia kwamen, en den 9den Februari de reis naar het vaderlaud voortzetten; men vond er ook een en andere verversching, en kreeg bovendien wat vee. Maar wat niet pleit voor de Hollanders, is, dat ze het bekwamen „,in den naem dat wij Engelsche waeren, want de Engelsche hier meer sijn gesien dan ons volck, want wij haar altijd quaet doen ofte nemen haer goet ten minste."

,,Leyden" verliet de Tafelbaai den 13den Februari; den 20sten daaraanvolgende had er iets plaats dat hem in persoon betrof en waarvan hij met deze woorden in zijn journaal melding maakte: „Den selven (dag?) heeft mijn een dochter (Anna Bartels) seer schandelijck ontbooden, hadde ik een nochtere tonge, sij hadde een nochtere g om te licken."

...

Den 9den Maart woei het hard; de wind was eerst Noordelijk, daarna Westelijk. Godt loff, 't regende wat, den selven (dag) heef den Sergeant een ander mans vrouwe geslagen, daer den coopman niet over en dede" (er geen notitie van nam).

Den volgenden dag (10) 's morgens heeft den voornoemden Sergeant de vrouwe weder geslagen." Nu zijn er geen commentariën bijgevoegd. De wind,,S. W. Godt danck redelijk weder."

Een veertien dagen bleef het rustig; toen kreeg de schipper het met den koopman aan den stok. Hij meldt dit onder 24sten Maart in deze bewoordingen: „,dito was 't Godt loff wat beter weêr, de wint Z. O. naest geseylt 30 Mijlen, coers als voren O. ter heen; s'avons cregen ick en Buquoi den coopman harde woorden, soodat sijn vrou mijn schelden voor een onwetende buffel, en was ick bij ze ick haelde ze het licht uyt de oogen; daerop ick een cronge? van haer maeckte."

s'Anderen daags (25) had er een verloving plaats; de twist tusschen den schipper en den koopman had geen gevolgen, die de verloving uitstellen deed. Dien dag,,wiert onsen stierman den Bruygom genoempt Lubbert Doedensz. van Amsterdam; met Jauneken Harmans die haer overleden man in Iudiën was aflivich geraeckt, die hem oock haest hadde vergeten." Dit was dezelfde juffer waarover de twist was ontstaan tusschen den Schipper en den onderkoopman op den 24 November te voren. De trouw had op den 30sten plaats, maar zonder dat er van eenige festiviteit gewag wordt gemaakt. Twee dagen na de verloving had »de Raed de pays gemaeckt tusschen den coopman en mijn weder getracteert voor de 2 reise en derde reyse."

De eerste dagen van April waren zeer onrustig; het Journaal meldt

op den 5 ditto,,Godt geve ons dat ons salich is, hoogte van 37% Gr. 1) De wint Oostelijck met variabel weêr, hadden een poos om de N. geseylt: daarnae om de Zuyt, soodat ik niet veel hadde gewonnen, dan alle dagen verdriet met de vrouwen."

Den 6den was,,de wint N. N. O. Godt is mijn troost, harde coelte, hadde Suijck eenige woorden met mijn van Buquoi." Waarover deze ontstaan waren en wie of Suijck was, wordt niet opgegeven. 2)

Mogelijk was het dezelfde persoon waarvan gewag wordt gemaakt onder den 16den, waar wij lezen:,,Den zelven (dag) hadde de coopman met den steurman harde woorden om de vrouwen, Godt betert dat veel beurde."

[ocr errors]

Den 22sten kwamen er andere personen op het tooneel, al was het een verschijning. Den selven (dag) kwamen de officiers 3) versoeken om vleys ofte speck of te wijn of caes, waerop den coopman niet veel antwoorden. Godt betert en help ons in Batavia, doch de man hadde genoech met sijn vrouwe te doen."

De koopman scheen het wel op den jongen van den schipper gemunt te hebben. Zoo had hij op den 2den Mei,,mijn jongen qualijck toegesproken, over een stuk coeck dat hij mijn soude stieren; seyde wat gebruy is hier, wil hij niet coomen, hij mach de bock bruijen met meer andere smadige woorden. Godt betert."

Den 16den Mei was het een vreugdedag voor den schipper, want ,,'s achtermiddachs sagen wij het lant, Godt almachtig heb lof en danck, het was Java, dedeu onse coers W. ten aen in Godts naem." Drie dagen later liepen ze de straat in, tot deu 22sten toen het anker in de grond viel twee mijlen beneden Anjer; 's nachts werd het anker weder gelicht, en op den dag kwamen,,drie swarten aan boort (Javanen) brochten 12 clappersen (kokosnoten), doch seyde sij veel peper hadden." Van hen vernamen ze dat de Pangèran (van Bantam) overleden was, enz. Veel teleurstelling hadden ze in de straat; stroom en tegen wind hield hen op en was zeer ten nadeele van de zieken. Den 24sten ging het anker dertien maal in den grond en werd het weder gelicht. „,Ook was het op den 23sten gebeurt dat wij de vrouwen hebben moeten sien wassen in vars water uyt de pot die in de Galerij stont, niettegenstaande dat ick groote sorge voor het water droech doordat wij het weynich hadden soodat ick vreesde voor waternoot, 't welck ick haer dicmaal gewaerschuwt hadde."

Maar op den dag dat het anker zooveel malen in den grond en

') Ter hoogte van de eilanden Paulus en Amsterdam.

2) In 1627 was een Jans Jansz. Suijck in Indië schipper geweest op de > Eenhoorn" en met de Delfshaven teruggekomen.

3) De officieren, Boots- schieman en hunne maats en andere,

weder gelicht werd, kon hij toch over zich verkrijgen een extra rantsoen water uit te deelen, want hij zegt: »waerover ick het volck 4 muddekens (mutsjes) water laeten geven hebben, doordien sij geweldich claeghden van dorst."

Het kwaadste echter was nu geleden: »den 27 dito sijn wij Godt danck voor Bantam gecomen, aldaer 2 schepen ofte jachten, vindende het jacht de Hoop ') 't welck door de straet Magahaen (Magelaan) gecomen was. Coopman Matthijs Ockerseel die ons aen boort quam gaf ons 6 leggers water en 10 balen rijs met weynich boontjes; doch lieten het voortgaen soolang als het mocht."

Nog drie dagen; toen kon schipper Cock zijn journaal met deze woorden eindigen:

,,30 dito cregen wij Godtdanck Batavia in 't gesicht, God almachtich heb lof."

Volle drie honderd vijf en zestig zeedagen over een reis naar Java! Het is haast niet meer om te gelooven, nu men in zes weken tijds te Batavia wezen kan; wij kunnen volkomen met schipper Cock instemmen, als hij zegt: „God dank, wij hebben Batavia in het gezicht.

Het is een zeldzaam verschijnsel, dat een reis naar Batavia met een zeilschip rond de Kaap, zelfs in onze dagen, zonder onaangenaamheden onder de passagiers van beider kunne eindigt. Wèl zijn de schepen beter ingericht, dan zij in het begin der 17e eeuw waren; er is oneindig meer voor comfort gezorgd, enz. dit is altemaal waar; maar de mensch blijft ten allen tijde dezelfde met zijn hartstochten en neigingen. In het begin der reis gaat alles vrij goed, met kent elkanders zwakke zijde niet, maar de eene maand na de andere gaat voorbij, zooals op de Leyden, en de hartstochten en humeuren, ook door verveling geboren, nemen hand over hand toe, en elk is blijde dat men Java in het gezicht heeft en het anker op de reede van Batavia iu den grond valt.

Weinige jaren later, en nadat meer dergelijke tooneelen, als op het schip Leijden ook op volgende uitgaande schepen hadden plaats gevonden, werd het punt van uitzending van vrouwen bij de vergadering van Zeventienen in nadere overweging genomen, maar vooral hadden daartoe medegewerkt de gebeurtenissen die er inzonderheid na het verzeilen van het schip Batavia op de Abrolhos of de klippen van Frederick Houtman onder de westkust van Nieuw Holland op den

1) In de vloot van Jacques L'Hermite.
2) Franciskus Pelsart en Arien Jacobsz.

« ZurückWeiter »