Abbildungen der Seite
PDF
EPUB

rende het afgeloopen jaar in 18 dèsa's vastheid van aandeelen werd ingevoerd! Maar 't laatste werd gerapporteerd, eer nog de Gouver neur-Generaal van Lansberge met betrekking tot de conversie-quaestie de laatste zijner vele aswentelingen had volbracht. In die phase werd door een volgend Koloniaal Verslag aangaande Pekalongan nog een feit bekend gemaakt, een feit, juist bewijzende dat nergens sinds 1875 de begeerte der bevolking naar verbetering van den agrarischen toestand zich krachtiger dan in Pekalongan openbaarde: immers van de 95 aanvragen om vervanging van erfelijk individueel bezit door eigendom gedurende 1877 op Java ingediend, kwamen er blijkens de officieele opgaven 29 uit Pekalongan alleen!

Onverschillig of hij individueel dan wel communaal bezit voorstaat, een serieus man moet zulk een rapporteeren tegen de borst stuiten.

Nog een enkel woord over de rapporten der assistent-residenten. Hoe lang dezen in hun afdeelingen waren, is uit dit lijstje op te maken.

[blocks in formation]

Ten aanzien van de rapporten, door die ambtenaren ingediend, geldt almede de bedenking, dat velen hunner door de drukte van hun werkzaamheden, hun te kort verblijf en hun geringe locale kennis niet in staat geweest zijn, een grondig onderzoek over de zoo veelomvattende materie te houden.

Voorts is terecht door de commissie van rapporteurs opgemerkt, dat er onder de twaalf residenten, wier meeningen gevraagd zijn, 42 assistent-residenten dienden. Hoe 29 van dezen over de quaestie denken, is onbekend; de Regeering deelt slechts het gevoelen van 13 assistentresidenten mede!

HOE ZWAAR SOMMIGE INLANDERS BELAST ZIJN.

Een inlander gaf aan het Indisch Vaderland een berekening van hetgeen een Javaan te Semarang, die in een der gouvernementskampongs woont en de op hem jegens staat en gemeente rustende per

soonlijke diensten niet zelf verricht, te betalen heeft. Hij kwam tot een totaal van honderd gulden per jaar, volgens deze becijfering:

f 21.90 voor kampongwacht, om de 5 dagen te presteeren, telkens 30 cent. pantjendienst, 4 maal 's maands à 50 cent.

› 24.

12

• 30.

> 3.

› 9.10

[ocr errors]
[ocr errors]
[ocr errors]

onderhoud van slokans en tanggoels, eens in de drie maanden. telkens f 3.—.

wacht aan de gardoes of, in plaats daarvan brandspuitdienst, f 2.50 's maands.

bedrijfsbelasting (zelfs koeli's worden daarin tegenwoordig aangeslagen).

> straatverlichting, zijnde gemiddeld 2, cent per dag.

In een ander nummer van het genoemde blad kwam voor, dat in sommige wijken van Semarang, zooals Mlaten, Petellan en Karangtoeri, de inlanders f 3.75 per maand betalen voor afkoop van algemeene diensten, f 2 per maand voor afkoop van pantjendiensten, f 1.80 per maand voor af koop van wachtdoen, enz.!

Vroeger 't zal een jaar of twee geleden zijn werd berekend dat een inlander die op een particulier eigendom te Semarang woont — dus niet op gouvernementsgrond - minstens f 2.- 's maands voor grondhuur op te brengen heeft ; voorts f 1.50 voor afkoop van patrouille en gardoediensten, f 1.50 voor afkoop van kampongwacht en dan nog f 1.50 voor af koop van buitengewone heerendiensten en kampongdiensten, of in het geheel f 6.50 's maands.

Nu zal er op den eenen of anderen van die posten misschien wel een aanmerking gemaakt kunnen worden, maar 't geheel geeft toch eenig denkbeeld van het lot der inlanders.

Het zou zeer wenschelijk zijn, dunkt ons, indien in verschillende deelen van Java soortgelijke becijferingen werden gemaakt, en indien daarna de resultaten gepubliceerd werden.

Zouden niet vele Europeanen - ambtenaren en ook particulieren zich die moeite willen getroosten?

Zij zouden daardoor een zeer noodlottig wanbegrip omtrent den toestand der inlandsche bevolking helpen bestrijden, en dus aan de bevolking een dienst bewijzen.

Koloniale litteratuur.

CRITISCHE OVERZICHTEN.

Jaarboek van het mijnwezen in Nederlandsch Oost-Indië, uitgegeven op last van Zijne Excellentie den Minister van Koloniën. Negende jaargang. Tweede deel 1880. Amsterdam, C. F. STEMLER. XI en 168 blz. gr. 8o.

In een »Voorbericht", blź. V-VIII, wordt meegedeeld dat de Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië, bij besluit te Buitenzorg genomen den 12den Januari 1880 onder no 34, machtiging heeft verleend om in dit Jaarboek op te nemen »alle Regeeringsbeschikkingen van organieke strekking, den dienst van het mijnwezen betreffende.

Tot dusver bevatte het Jaarboek drie rubrieken: Verhandelingen, Mededeelingen (Gemengde, Geologische, Technische en andere mededeelingen) en Scheikundige bijdragen (Bijdragen uit het Scheikundig Laboratorium van het Hoofdbureau van het mijnwezen in NederlandschIndië te Batavia), waaraan voortaan een vierde rubriek zal worden toegevoegd: >> Wetten, gouvernementsbesluiten en bepalingen betreffende het mijnwezen in Nederlandsch-Indië."

Om de raadpleging gemakkelijk te maken, zullen de beschikkingen onder zes hoofden worden gebracht: A. Organisatie; B. Onderzoekingen; C. Diepe grondpeilingen: D. Concessies; E. Ontginningen (van gouvernementswege en door particulieren) en F. Diverse bepalingen. Den maatregel toejuichende, waardoor eene leemte in het Jaarboek gevuld, inderdaad in eene behoefte voorzien en ongetwijfeld de ontwikkeling van den mijnbouw bevorderd zal worden, wensch ik bij deze gelegenheid der Redactie van het Jaarboek eene opmerking te maken.

In het 1ste deel van 1874 is de »Inhoud" verdeeld in de drie rubrieken: »Verhandelingen," » Mededeelingen," en »Scheikundige bijdragen," terwijl op blz. 1, 165 en 177 de titels dier rubrieken volledig zijn vermeld. In latere jaargangen is in den »Inhoud" de derde rubriek Scheikundige bijdragen" onder de tweede Mededeelingen" versmolten, terwijl in dit 2de deel van 1889, waarin de voorrede de toevoeging

[ocr errors]
[ocr errors]

de

van eene vierde rubriek aan de drie bestaande aankondigt, Redactie nalaat de derde en vierde rubriek in den »Inhoud" te onderscheiden, ze daarin als onderdeelen der »Mededeelingen" opnemende. >Om de raadpleging" van den Inhoud" voor belanghebbenden gemakkelijk te maken, zou het wenschelijk zijn, dat in 't vervolg de vier aangenomen rubrieken in den Inhoud" met de gebruikelijke grootere letter werden aangeduid.

Op blz. 3-8 wordt het verslag meegedeeld van den mijnopziener L. F. Le Roy en den Topograaf G. O. Croes over hun onderzoek der lood- en zinkertsafzetting aan de Kandawangan-rivier, in de residentie blz. 8-13, de MijnWesterafdeeling van Borneo, waaraan, ingenieur C. J. van Schelle een naschrift heeft toegevoegd. Volgens den Panembahan van Matan waren er twee vindplaatsen van zink- en looderts bekend aan de beek Samarajak, eene voedster van het riviertje Slambak dat in de Kandawangan-rivier uitwatert; een paar jaar geleden had een Chinees daar ongeveer 43 Ton van die ertsen verzameld, welke hij te Singapore voor 1 $ cent per K. G. had verkocht.

Volgens de verslaggevers (Le Roy en Croes) heeft hun onderzoek geleerd: dat de twee vindplaatsen geïsoleerd voorkomen, maar slechts +160 M. van elkaar liggen;

dat op de eene vindplaats hoofdzakelijk zwavelzink voorkomt, terwijl op de andere bijna zuiver zwavellood wordt aangetroffen;

dat nog ongeveer 5 Ton erts op de vindplaatsen voorhanden is; dat het erts voorkomt in onverplaatste klei, welke het verweeringsproduct is van een licht grijs tot zwart gekleurde kleisteen (volgens van Schelle van »kleilei," kleischiefer), en

dat de ertsafzetting zich in geenerlei richting voortzet.

Volgens deze bevinding zouden het slechts ertsnesten zijn van geringe uitgebreidheid, welke geen aanleiding geven tot eene >regelmatige ontginning op eenigszins groote schaal."

[ocr errors]

Deze overtuiging" van den Mijnopziener Le Roy kan wel de juiste zijn, maar het is ook wel mogelijk dat hij bij het onderzoek eene aanwijzing over het hoofd zag, welke de Mijningenieur van Schelle niet onopgemerkt zou hebben gelaten, indien deze bij het onderzoek ware tegenwoordig geweest; althans oordeelende naar het verslag der onderzoekers, acht ik het gedane onderzoek onvoldoende om daarin te berusten.

Blijkens het naschrift van den Mijningenieur, blz. 8-13, zag hij te Batavia monsters van het erts, welke hem deden denken dat het in aders afgezet voorkwam, maar ook wel uit ertsnesten kan afkomstig wezen. Hij schijnt ook gevoeld te hebben dat het onderzoek niet is voltooid, terwijl toch zijne beschouwingen met eene plaat, tot toelichting van de wijze hoe misschien het erts oorspronkelijk was gelegerd, het verslag der onderzoekers niet kunnen aanvullen tot volledigheid; zij kunnen niet leeren hoe de oorspronkelijke legering is geweest, hetgeen alleen te vinden is door een plaatselijk onderzoek.

Het vergelijk door van Schelle gemaakt van de ertsafzetting te Soengei Talang in de Padangsche Bovenlanden, welke hij vroeger onderzocht, met die in de beek Samarangan in het stroomgebied der

Kandawangan-rivier, welke hij niet heeft gezien, kan ook niet afdoende dienen; op de eerste vind plaats bevat kalksteen nesten van zilverhoudend loodglans, terwijl op de tweede zinkblende en loodglans in kleisteen of kleischiefer afgezet wordt aangetroffen, welke twee ertsafzettingen, mijnbouwkundig, nog al in beteekenis verschillen.

De blz. 15-32 bevatten een verslag over het voorkomen van cinnaber bij het riviertje Betoeng, tak der rivier Bojan in het watergebied van den Kapoeas-stroom, in de Westerafdeeling van Borneo, door den mijningenieur C. J. van Schelle, waarbij een kaartje tot toelichting is gevoegd.

In de beide residenties (afdeelingen) van Borneo wordt, op vele plaatsen, bij het goud wasschen nevens dat edel metaal en platina onder anderen ook cinnaber, zwavelkwik, HgS, -in korrels gevonden, welke door hun soortelijk gewicht van nagenoeg 9 op de waschbakken terugblijven.

[ocr errors]

Het was den Resident te Pontianak ter oore gekomen, dat bij het goudwasschen aan het riviertje Betoeng in Boenoet zwavelkwik met het goud voorkwam en hij deed van zijne belangstelling daarin blijken aan den Pangeran van dat landschap, die eene hoeveelheid van 187.5 K.G. cinnaber liet verzamelen, in stukjes van de grootte van een speldenknop tot een kleine erwt, waartoe een arbeid van 500 werkdagen van 1 man noodig zijn geweest.

De aanzienlijke hoeveelheid van dat erts, welke bij het Hoofdbestuur van het Mijnwezen te Batavia van den Resident werd ontvangen, deed vermoeden dat het erts in groote hoeveelheid voorkwam en misschien met voordeel ontginbaar was, waarom de Gouverneur-Generaal beval dat naar het voorkomen een plaatselijk onderzoek zou worden gedaan, waarover van Schelle verslag geeft.

Het komt mij voor, dat afgescheiden van de aanzienlijke hoeveelheid ontvangen erts, dit plaatselijk onderzoek door een deskundige toch ook wel wenschelijk was: 1°. omdat cinnaber, het werkelijke kwikerts, op een aantal plaatsen op Borneo voorkomt; 2°. omdat het kwikgehalte van het aangeboden erts, 81.5 pCt. blijkens de analyse van Dr. Cretier,zeer hoog is, bevattende scheikundig zuiver zwavelkwik 86.18 pCt. kwik; 3°. omdat in de twee residenties van Borneo veel goud voorkomt, bij welks ontginning, zoo die daar ooit als stroomgoud of in het vast gesteente op groote schaal en met de beste middelen zal worden gedreven, het van groot belang zal zijn, dat het metaal kwik, tot de amalgamatie volstrekt noodig, in het land zelf wordt gewonnen en daardoor tot redelijker prijs verkrijgbaar zal zijn, dan dat het van verre moet worden aangevoerd.

De Ingenieur van Schelle heeft, naar het mij bij het lezen van zijn verslag voorkomt, bij zijne poging om het oorspronkelijk leger van het cinnaber uit te vinden wel wat veel gedacht aan graniet en ertsgangen. Het cinnaber toch komt oorspronkelijk in velerlei vormingen voor: in gneis, in glimmerschiefer, in tal van sedimentaire vormingen van de oudste tot in de tertiaire, maar weinig in graniet en porfier. Op blz. 30, noot 1, zegt de verslaggever: »Meestal komt het cinnaber voor (Almaden, Idria, Californie) als imprægnaties in sedimentaire gesteenten." Omtrent Californië wensch ik te doen opmerken, dat in

« ZurückWeiter »