Abbildungen der Seite
PDF
EPUB

te doen naar de geschillen, die zouden kunnen ontstaan bij de opvolging van den door rechthebbenden geuiten wensch.

Art. 6. Daarbij zijn de volgende regelen te observeeren:

a. Het is niet noodzakelijk, dat alle rechthebbenden eener dèsa zich vóór de herstelling hunner rechten verklaren: het verzoek zelfs van één enkel persoon kan worden ingewilligd.

b. De aanvrager behoort door getuigen of andere bewijsmiddelen zijn recht op den grond aan te toonen.

c. Indien, op het tijdstip der aanvraag, de teruggevraagde grond reeds langer dan tien jaren in gemeenschappelijk bezit is, en het bedoelde veld grooter is dan één baoe, kan de commissie voorstellen, het meerdere als gemeentegrond te blijven beschouwen, indien daarvoor gewichtige redenen mochten bestaan.

d. Heeft het gemeenschappelijk bezit reeds meer dan twintig jaren geduurd, dan wordt het verzoek van de hand gewezen en blijft de grond gemeentegrond. Als zoodanig kan hierop echter wel art. 4 worden toegepast.

Art. 7. Betreft de wensch het terugkeeren tot den vroegeren toestand van privaat-bezit van gemeentegronden (zie art. 3), dan behoort zoodanige wensch te worden geuit door de gezamenlijke rechthebbenden. Indien drie vierden van 't getal rechthebbenden hun wensch daartoe te kennen geven, wordt de aanvraag beschouwd als door de gezamenlijke rechthebbenden gedaan.

De commissie heeft hierbij te onderzoeken:

a. Of sedert den teruggang dezer velden tot periodieke verdeelingen het getal aandeelen vermeerderd is.

b. Zoo ja; - of de nieuwe deelgenooten recht hadden op een aandeel; dan wel of zij dat aandeel hebben verkregen met onderlinge toestemming van de rechthebbenden.

c. In het geval hierboven bij b bedoeld, blijven de nieuwe deelgenooten voortdurend als rechthebbenden beschouwd. In 't omgekeerde geval worden zij alleen als rechthebbenden beschouwd op hetgeen overschiet, wanneer aan elk der vroegere rechthebbenden één baoe zal zijn toegewezen.

d. Wanneer de tegenwoordige toestand van periodieke verdeeling, op het tijdstip der aanvrage om reconversie, reeds meer dan tien iaren heeft geduurd, worden de tegenwoordige deelgenooten als rechthebbenden op dien gemeentegrond beschouwd.

Art. 8. Bij de in art. 5 en 7 bedoelde conversies wordt zooveel mogelijk de adat der dèsa gevolgd.

De aanvraag om de tusschenkomst van het Bestuur, tot regeling van zoodanige conversie, is geheel facultatief, en behoeft slechts te

worden gedaan voor 't geval er zich geschillen mochten voordoen, die de betrokkenen zelven niet in der minne kunnen uitmaken. Desniettemin behooren de in art. 6 en 7 gestelde voorwaarden bij de reconversie te worden nagekomen ter voorkoming van onrechtvaardigheden jegens de later toegetreden deelgenooten.

Art. 9. Indien de gezamenlijke deelgerechtigden in de gemeentegronden eener dèsa met elkander wenschen overeen te komen, om de periodieke verdeeling der velden te doen ophouden en voortdurend hetzelfde stuk in dezelfde hand te laten, dan hebben zij daartoe het volle recht. De overheid zal zich niet daartegen verzetten, Omtrent de verdeeling en de toewijzing der aandeelen moeten zij zich onderling verstaan. De bemiddeling van het Bestuur mogen zij evenwel inroepen, indien zij zelven die wenschelijk achten. Het bestuur zal alsdan de zaak naar zijn beste vermogen regelen, met inachtneming van bestaande personeele rechten, volgens de adat.

Wanneer drie vierden der deelgerechtigden met de regeling van het Bestuur tevreden zijn, zullen zich de overigen daaraan moeten onderwerpen.

Art. 10. Indien drie vierden der deelgerechtigden in de gemeentegronden eener dèsa de periodieke verdeeling willen doen ophouden (zie vorig artikel), dan moeten de overigen zich daaraan onderwerpen.

In dèsa's, waar de velden der leden van het dèsa-bestuur gewoonlijk mede worden verwisseld, worden die leden als gewone deelgerechtigden beschouwd.

Zijn daarentegen aan sommige bestuursleden bepaalde aandeelen toegekend, dan hebben zij in deze materie geen stem.

Art. 11. Gronden die vroeger zijn ontgonnen geweest, maar door den ontginner of diens rechtverkrijgenden onbeheerd verlaten zijn, zoodat zij gedurende meer dan vijf jaren braak hebben gelegen, dan wel door anderen zijn bebouwd, worden als gemeentegrond beschouwd van de dèsa waaronder zij behooren. De eerste ontginner heeft daarop zijn recht verbeurd. Deze grond is, even als de overige gemeentegronden, vatbaar voor benadering, zoowel door enkele personen tot sawah jaså, als door de gezamenlijke landbouwers tot gemeenschappelijk bezit.

Art. 12. Het dèsa-hoofd geeft van alle wijzigingen in het landbezit betreffende zijn dèsa kennis aan het districtshoofd, dat er terstond rapport van maakt aan den Regent en den Contrôleur.

De Contrôleur vestigt daarop een waakzaam oog. Hij houdt een register aan van de dèsa's die geen periodieke verdeeling van bouwgrond meer hebben, zoomede van die welke het erfelijk individueel bezit hebben ingevoerd. Voor de sawåså en de in privaat bezit zijnde gemeentegronden reserveert hij afzonderlijke kolommen.

Art. 13. Bij verkoop of schenking van erfelijk individueele gronden aan personen in een andere gemeente woonachtig, is de nieuwe rechtverkrijgende toch verplicht, de op den bewusten grond rustende lasten te dragen. Daartoe behoort deze òf zich metterwoon te vestigen in de dèsa waartoe gemelde grond behoort, òf, ten genoegen van 't dèsa-bestuur, zoodanige regelingen te maken, waardoor een behoorlijke nakoming dier verplichtingen wordt gewaarborgd.

Art. 14 Alle regelingen van de dèsa, betreffende erfopvolging, rechten op deelgenootschap, heffingen van belastingen, dienstprestatiën, enz., die tot heden toe door het Bestuur aan de dèsa-bevolking zelve zijn overgelaten, blijven buiten bemoeienis van het Bestuur. Dit Reglement maakt daarop geen inbreuk.

Mijn bedoeling met de samenstelling van dit ontwerp is niet anders dan een poging, om, na al het geschrevene en gesprokene over deze quaestie, ook een stap voorwaarts te doen, door aan te toonen, in welken geest zoodanige regeling, naar mijn bescheiden meening zou kunnen worden gemaakt. Misschien geeft het aanleiding tot practische wenken van deskundigen, die de zaak anders inzien; ook uit Indië zelf, waar dit tijdschrift veel gelezen wordt.

Ik geloof dat, voor hen die maar eenigszins op de hoogte zijn van het landbezit onder de Javanen, geen nadere toelichting noodig is. Alleen teeken ik hierbij aan:

Ad. artt. 4 en 9. Dat ik het zeer geraden acht, om de conversie van communale gronden met periodieke verdeeling DIRECT in erfelijk individueel bezit, al mocht de bevolking het wenschen, niet toe te staan. Een minimum-termijn van vijf jaren privaat-bezit acht ik als proeftijd wenschelijk, ter voorkoming van onberaden stappen, waartoe de bevolking wellicht door een of anderen invloed van buiten mocht geraken. Gedurende dien proeftijd heeft zij gelegenheid, te ondervinden of zoodanige stabiliteit met haar belang strookt. Zij kan natuurlijk een langeren proeftijd nemen, maar geen korteren. Ad. artt. 5 en 6. Het geval, dat een vroegere bezitter van sawah jåså, - wiens grond, eigenlijk ten gerieve van den Staat (doch zonder diens medeweten), communaal werd verklaard, teruggave verzoekt van zijn eigen stuk grond, kan aanleiding geven tot moeilijkheden.

Immers bij het herstel van gepleegd onrecht behoort tevens gelet te worden op het belang van de personen, aan wie aandeelen in zoodanige perceelen zijn gegeven geworden, want deze laatsten hebben daarvoor diensten moeten presteeren. Zijn die aandeelen tot

zeer kleine uitgestrektheden versnipperd, dan zullen de later toege tredenen gemakkelijker daarvan afstand doen, dan voor 't geval de aandeelen zóó groot zijn, dat het gemis er van den betrokkenen een belangrijk middel voor hun onderhoud zou ontnemen.

De verschillende omstandigheden, welke zich bij deze quaestiën zullen of kunnen voordoen, kunnen onmogelijk vooraf worden geregeld. Veel moet worden overgelaten aan het beleid van hen, aan wie de oplossing er van zal worden toevertrouwd.

Alleen is bij art. 6 voorzien in twee gevallen; namelijk: bij dis de verjaring, waarop de veronrechte zijn recht op herstel verliest, gesteld op 20 jaren.

Bij is een uitgestrektheid van één baoe gesteld als maximum waarop hij zijn recht kan doen gelden, indien anderen gedurende tien jaren het medegebruik van zijn grond hebben gehad. Het meerdere dient om deze laatsten eenigszins schadeloos te stellen.

Ad. art. 7. Op ongeveer gelijke wijze als hierboven, is bij art. 7 voorzien in gevallen van terugkeer tot den vroegeren toestand van privaat communaal bezit.

Art. 8. Bij dit artikel wordt bepaaldelijk er op gewezen, dat aan de inlandsche bevolking de vrijheid wordt gelaten, om hare conversies zelve te regelen, en dat de tusschenkomst van het Bestuur alleen op haar verzoek zal worden verleend.

De Staatsspoorwegen en de residentiën
Kediri en Madioen.

In de jongste nummers van de Indische Gids zijn verschillende opstellen geplaatst over de Staatsspoorwegen op Java, en ook is dit onderwerp in een paar Indische bladen behandeld.

Die stukken vestigen de aandacht op de ontzettend hooge vrachtprijzen van goederen, toonen aan, dat zij door niets gerechtvaardigd zijn en wijzen er in algemeenen zin op, dat bij vordering van zóó hooge prijzen geen ontwikkeling van handel en nijverheid en geen verspreiding van welvaart verwacht kan worden.

Ik wensch ten aanzien der gedeeltelijk reeds in exploitatie, gedeeltelijk nog in aanleg zijnde lijn Soerabaja-Kediri-Madioen, meer in het bijzonder aan te toonen, dat lage tarieven onontbeerlijk zijn voor de ontwikkeling van die streken der gewesten Kediri en Madioen, die zullen doorsneden worden.

Gedurende de vele jaren die ik daar doorbracht, heb ik aanschouwd, hoe gemis van een goedkoop transport die streek bij andere gewesten heeft doen achterblijven in welvaart, en oorzaak is geweest, dat zij op verre na niet opbrengt aan het land wat, de uitgestrektheid en de vruchtbaarheid in aanmerking genomen, uit haar kan getrokken worden.

De cijfers der koloniale verslagen leiden tot dezelfde gevolgtrekkingen. Daar die verslagen door de Regeering zelve gegeven zijn, zullen zij hoofdzakelijk tot grondslag dienen mijner beschouwingen.

De residenties Kediri en Madioen die door den Staatsspoorweg zullen doorsneden worden, behooren tot de schoonste en uitgestrektste gewesten van Java.

« ZurückWeiter »