Abbildungen der Seite
PDF
EPUB

Laat ons hopen, en het elkander toeroepen: »desespereert niet”, de woorden, waarmee J. Pieterz. Koen zijn benarde landgenooten in het fort te Jacatra opwekte om vol te houden tot het einde toe. Welke fouten onze koloniale staatslieden en krijgshoofden bij hun optreden tegen het rijk van Atjeh ook mogen hebben begaan; van hoeveel politieke misslagen, van hoeveel treuzelen en talmen, dralen en tobben, waar aangrijpen en doortasten, van overijling en haast, waar kalmer overweging en dieper plichtsgevoel uitstekend te pas zouden zijn gekomen, het Nederlandsche volk ook getuige is geweest; wij desespereeren niet. Generaal van der Heijden, de man van de daad, levert het bewijs, dat de kracht der voorvaderen nog niet geheel is uitgedoofd. Met de ervaring der verloopen jaren voor zich, is hij, ten volle bewust van zijn verantwoordelijkheid, energiek opgetreden en gaat hij onverzettelijk zijn weg. Geen vrees voor praatjes over zijn bloeddorst, over zijn toelage en traktement, weerhoudt hem in Atjeh te blijven en te volharden tot hij zijn zending zal hebben volbracht. Slechts kloeke mannen met een ijzeren wil, zooals onze Indische geschiedenis ze kan aanwijzen, weten te slagen in hun ondernemingen, en ook van der Heijden zal niet weggaan vóór het staatkundig object, het vestigen van Neêrland's souvereiniteit over Atjeh als doel van den oorlog zal zijn bereikt, volgens een krachtiger recept dan dat van generaal v. Swieten.) Wie daarover den staf breke, het recht er toe heeft hij niet, die zich onttrok aan de persoonlijke leiding en verantwoordelijkheid, met zooveel ophef aan hem toevertrouwd.

Ook generaal van der Heijden heeft al heel wat moeten hooren over ziju »afschriktheorie". Niet minder dan tegen gen. v. Sw. is de critiek tegen hem opgetreden, en er zijn tegen vele zijner handelingen ernstige, of niets beteekenende bedenkingen ingebracht. Welk staatsman of legerhoofd is daaraan ooit ontkomen? Maar even als Pel is hij, wij zeiden het reeds, een man van de daad, en met zulke mannen komt men vooruit. Een leger van honderdduizend bajonetten is meer waard dan de eeden van alle vorsten van Europa, heeft zeker staatsman getuigd. Zoo ook is voor Atjeh een voortvarend hoofd, gesteund door een voldoende krijgsmacht, oneindig meer waard dan riemen vol proclamatiën en een wagenvracht papieren acten van souvereiniteitserken

zou nooit tot den terugtocht der expeditie in April 1874 besloten zijn; en wanneer eenmaal het enquête-rapport voor een ieder toegankelijk zal zijn geworden, zullen die twee boekdeelen tot verbazing der wereld, en, laat ons hopen, tot Nederlands beterschap, voor een volgend geslacht de herinnering helpen bewaren aan een der minst in het oog springende, der onaaspeurlijkste, maar tevens schromelijkste gevaren, die de eer en het leven cener natie bedreigen.

2) Drogredenen zijn geen Waarheid. bladz. 67.

een comedie-vertooning

ning'), met een in nietsdoen wegsmel. tend legerkorps. Generaal van der Heijden kent zijn volle verantwoordelijkheid, en gelukkig niet gebonden door een nota 2), schrijdt hij met doortastende hand voort naar het doel: de annexatie van Atjeh. Hij gebruikt daarbij het werktuig, dat hij ontving om te gebruiken want: aux grandes plaies" en voor Nederland is de Atjeh-oorlog er een il faut de grands remèdes et l'homme chargé de les traiter ne doit pas craindre de se servir de l'instrument qui coupe le mieux" 3). Is daarom gen. v. der Heijden een man, die uit moedwil, als een kannibaal, alles, wat hem onder de hand komt, te vuur en te zwaard verwoest in het land, dat de Regeering hem opgedragen heeft te onderwerpen? Dien indruk heeft gen. v. Sw. misschien wel bedoeld, waar hij artikelen meêdeelt uit de Java-bode van den heer H. B. van Daalen *), die zeker met zijn beschouwingen en opvattingen boven al het volkje staat, dat in »salon" of »studeervertrek" nietswaardige critieken schrijft over het »reuzenwerk", door generaal v. Swieten op de Noordkust van Sumatra volbracht!

Laat ons tevens hopen, dat het Opperbestuur zich niet verdiepen zal in de vraag of de generaal van der Heijden de geschiktste persoon is, om aan de Atjehers vertrouwen in te boezemen in de goedertierenheid en mildheid van het Ned. Gouvernement. 5) Laat men niet op nieuw in een fout vervallen, door ook hem, met of zonder zijn verlangen, ontijdig te ontheffen van zijn werkkring. Van der Heijden zal niet weggaan voor hij zijn taak heeft afgewerkt, de geheele verantwoordelijkheid zal hij op zijn schouders nemen, tot het einde toe, en eerst dan zal hij oordeelen die verantwoordelijkheid en de voortzetting van zijn taak aan een ander te mogen overdragen als hij, innig overtuigd Neêrland's sou vereiniteit metterdaad te hebben gegrondvest in het rijk van Atjeh, zich met zelfvoldoening zal kunnen toevoegen : >> der Mohr hat seine Arbeit gethan, der Mohr kann gehen". En Nederland zal hem voorzeker met open armen ontvangen, want wij zeggen het den tegenwoordigen Indischen legerkommandant, generaal Boumeester, na »de natie is hem ongetwijfeld grooten dank verschuldigd" ").

Het laatste gedeelte van een zeer kort opstel van Busken Huet over

De waarheid over onze vestiging te Atjeh. bladz. 333. 2) Gl. van Sw. en de Waarheid. bladz. 202.

3) Ziedaar nu een citaat uit de papieren nalatenschap van een der grootste en schranderste staatslieden, die onze eeuw heeft gekend: Metternich. Mémoires, documents et écrits divers, laissés par le prince de Metternich. - Première partie (1773-1815), tome second. bladz. 235 1880.

4) Lt. Gl. v. Sw. contra Lt. Gl. V. bladz. 222-251.

5) Lt. Gl. v. Sw. contra Lt. Gl. V. bladz. 252.

6) Drogredenen zijn geen waarheid. Laatste bladzijde.

het 7e deel van de: »Opkomst van het Ned. Gezag in Oost-Indië," door Jhr. Mr. J. K. J. de Jonge, luidt aldus 1):

>Het volgend rapport van 9 April 1682 door de kommandeurs St. Martin en Tak uit Bantam aan de Hooge Regeering te Batavia gezonden, is te karakteristiek om hier te mogen ontbreken. Op dezelfde wijze, stellen wij ons voor, heeft op 6 Januari 1874, toen de Atsjinsche misigit genomen was, de kolonel de Roy van Zuidewijn aan den generaal van Swieten gerapporteerd:

> >Ziedaar in het kort wat door ons is uitgewerkt en volbracht. Dit heeft echter niet kunnen geschieden zonder merkelijke bloedstorting, want waar men kapt, daar vallen spaanders; zoodat wij UHEd. tot ons hartelijk leedwezen moeten berigten, dat wij in dezen aanval 32 dooden en 47 gekwetsten hebben verkregen."

> Zoolang de geest, die uit zulke woorden spreekt, in de Nederlanders vaardig blijft, behoeft door hen aan het behoud van den Archipel niet gewanhoopt te worden."

Op die wijze rapporteert ook generaal van der Heijden, en daarom, zoo er zijn, bij wie in moedelooze oogenblikken twijfel oprijst aan de toekomst van de Nederlandsche natie, hen wijzen wij op dien generaal en zeggen: »Desespereert niet".

Het eerste boek van generaal van Swieten, het eerste boek van Borel en de eerste Atjehsche expeditie en hare Enquête" door generaal P. G. Booms 2) leveren uitstekende gegevens om zich een klare voorstelling te maken van de gebeurtenissen in Atjeh bij de vestiging van ons gezag aldaar, en gedurende de eerste twee jaren daarna. Als daarbij nog gevoegd zullen kunnen worden het Enquête-rapport en alle staatkundige documenten, welke de politieke inleiding tot den oorlog vormen verzameld in een rood, blauw of geel boek dan heeft men bronnen genoeg voor een studie over de beide eerste expeditiën tegen het rijk van Atjeh. Het overige kan men zonder schade ter zijde leggen. Meestal geschreven met een doel, geheel vreemd aan het politieke bedrijf of aan de krijgsgebeurtenissen, worden de feiten in 't licht geplaatst, zoo als met dat doel overeenkomt. De historische waarheid verkrijgt op die wijze, wij merkten het reeds op, twee aangezichten, en de onpartijdige lezer weet ten slotte niet welke van die beiden hij voor het ware moet houden. De Waarheid over onze Vestiging in Atjeh"; »Generaal van Swieten en de Waarheid"; Drogredenen zijn geen Waarheid. »Eenige beschouwingen over: »de Waarheid" over onze Vestiging in Atjeh"; hoe vindt men onder al die waarhe

1) Ned. Belettrie 1857-1876. Kritieken van Cd. Busken Huet. 3e. Bundel bladz. 6 2) Indische Gids. Mei-Juni 1880.

[ocr errors]

den de ware" waarheid? Daarom hoofdzakelijk gelet op den inhoud van die boeken, wier ontstaan een gevolg mag worden genoemd van den aandrang der schrijvers om hun landgenooten voor te lichten betreffende den arbeid, sinds 1873, van staatsmannen en krijgshoofden op de Noordkust van Sumatra, en daarvoor nog andere gegevens te verschaffen dan officieele bronnen 1) alleen. Ontegenzeggelijk is generaal van Swieten's eerste (ook zijn tweede) boek in de eerste plaats geschreven om gen. Verspyck en kapt. Borel met hun »geestverwanten" te straffen; maar de gegevens over de samenstelling en uitrusting, het vervoer over zee en de verpleging te velde van het aanzienlijk legerkorps voor de 2e Atjehsche expeditie, over de inrichting van bivaks en kampementen en over de wijze van oorlogvoering, zijn der kennisneming van den Indischen officier overwaard. Als opperbevelhebber heeft gen. v. Sw. het recht gehoord te worden, en daarom behoort ook zijn boek geraadpleegd te worden; echter met dubbele voorzichtigheid. Want niet alleen is hij opgetreden als schrijver van gebeurtenissen, waarbij hij zelf de hoofdrol heeft vervuld, maar bovendien moest het aangeduide doel bereikt worden, wat met het eerste geschrift niet ten volle schijnt te zijn gelukt en dientengevolge een tweede na zich heeft gesleept.

Jammer is het, dat de gen. V., eenmaal gedwongen 2) de pen op te vatten, zich beperkt heeft tot een pleidooi over het door hem voorgestelde of uitgedachte operatieplan met al den aankleve van dien, en verder tot een verdediging van zijn gedrag bij de expeditie, zijn leiding der gevechten. Zeer wel mogelijk dat zijn plan uitstekend was, en hem spoediger naar het object zou hebben gevoerd, wat zeker altijd aanbeveling verdient. De ellende, die zelfs de meest »humane" oorlog na zich sleept, de indruk door snel voortrukken op den vijand gemaakt, de belemmeringen hem daardoor veroorzaakt in zijn pogen om voet voor voet zijn grond te betwisten aan den aanvaller, het staatsbelang, dat nooit gediend kan zijn met een langdurigen veldtocht, ziedaar zoovele geldige motieven, welke den generaal V. moeten hebben voor den geest gezweefd, toen hij zijn operatie-plan ontwierp. - De meening van den generaal van Swieten, dat het voor 't staatsbelang (?) onverschillig was of de Kraton hem eenige dagen vroeger of later in handen kwam 3), is dan ook betwistbaar. Kom ik er van daag niet, dan kom ik er morgen, als ik er maar kom, is een beginsel, dat bij den oorlog nooit mag gelden. De toepassing daarvan schijnt echter bij den Atjehschen veldtocht niet te zijn

1) Drogredenen zijn geen waarheid. bladz. 58.
2) Gl. v. Swieten en de W. bladz. VII, voorrede.
3) Lt. Gl. v. Sw. contra Lt. GI V. bladz. 77.

vergeten, en dat beginsel is dan ook geheel in overeenstemming met 's generaals theorie over afwachtende houdingen", en met zijn opmerking, dat als verstandige maatregel het vestigen van Neêrland's feitelijke souvereiniteit over het Atjehsche volk, 't welk zich als inlanders wel spoedig zou schikken in het onvermijdelijke '), behoorde te worden overgelaten aan den loop der eeuwen. 3)

Van meer nut dan al dat redeneeren over plannen, die niet zijn uitgevoerd, zouden beschouwingen zijn geweest over een paar onderwerpen, in vergelijking met de » beroemde" Atjeh-quaestie misschien van zeer onbeduidend belang, toch echter de aandacht ten volle waard. Over de voeding en het transportwezen van een Indisch legerkorps te velde is in de boven vermelde werken menig woord gewisseld. Ook de gezondheidstoestand van troepen te velde, in verband met die voeding, is niet onbesproken gebleven. Pap aan den soldaat in Indië!! is een gil, ontsnapt aan den boezem van kapt. Niclou, bij de mededeeling van kapt. Borel, dat 's morgens aan de soldaten boeboer werd verstrekt. 3) Ook buiten Indië, wij kunnen het den schrijver verzekeren, is de liefde van den soldaat voor pap niet te vertrouwen. De generaal V. zou inderdaad de waarde van zijn boek hebben verhoogd, zoo hij over het vraagstuk der voeding zijn licht had laten schijnen.

Het militair transportwezen in Indië eischt eveneens ernstige aandacht. De indruk, welken men daarvan ontvangt, is ongunstig. De zeer oorspronkelijke toestand vordert dringend verbetering, daar bij elke belangrijke krijgsonderneming de gebreken van dien toestand

1) De Waarheid over onze Vestiging te Atjeh, bladz. 490.

2) Lt. G1. v. Sw. contra Lt. Gl. V. bladz. 188. De vergelijkingen, op deze en de voorafgaande bladzijden gemaakt, tusschen onzen toestand te Atjeh in 1873 en volgende jaren met onze vroegere nederzettingen in Indië, kunnen hier niet gelden. Die nederzettingen waren aanvankelijk niets meer dan handelsfaktorijen aan de kust. Aan souvereiniteit over het land of rijk, waarmede de O. I. Compagnie betrekkingen had aangeknoopt, werd zelfs niet gedacht. Slechts door den nood gedrongen moest de Compagnie verder gaan, evenals later het Ned. Ind. Gouvernement. Dien weg ons nestelen aan de Kust hadden wij in Atjeh ook kunnen inslaan. Of zij de ware zou zijn geweest, beslissen onze koloniale staatslieden. Door drie weken na het nemen van den Kraton te proclameeren, dat Nederland de Souvereiniteit over Atjeh had aanvaard, verbrandde als 't ware de opperbevelhebber zijn schepen achter zich en riep hij een toestand in 't leven, niet te vergelijken met de toestanden, waarop hij zich beroept.

[ocr errors]

Wij vragen daarbij of de handeldrijvende natiën de Engelschen b. v. genoegen zouden nemen met een zoo langdurige blokkade. Het volk toch, als onderdanen van het Ned. Ind. gouvernement feitelijk tegen dat gouvernement in verzet, moest, zoolang zulks duurde, in alles belemmerd worden wat dat verzet kon steunen. Het beletten van zijn handel door blokkade dus in de eerste plaats. Maar zou dat vol te houden zijn geweest zoo lang?

3) Open brieven bladz. 178 tot 191.

« ZurückWeiter »