Abbildungen der Seite
PDF
EPUB

Conversie en heerendienst.

Naar aanleiding van de circulaire welke de Gouverneur-Generaal den '15en Augustus 1880 uitvaardigde en die door alle tegenstanders van de conversie met gejuich begroet werd, heeft de Tweede Kamer overlegging gevraagd van de ambtelijke rapporten, waarop die circulaire gebaseerd is. De Minister heeft daaraan gevolg gegeven, door aan het Koloniaal Verslag voor 1880 de bijlage LLL toe te voegen, en sedert zijn door een commissie van rapporteurs twee rapporten uitgebracht, daar zij niet tot eenstemmigheid kon geraken. De meerderheid stelt voor, om als het gevoelen der Kamer uit te spreken

a. dat de Kabinets-circulaire van den Gouverneur-Generaal van NederlandschIndië van 15 Augustus 1880, no. 20, belemmerend zal werken op de vrije uitoefening van het recht der inlandsche bevolking van Java en Madoera, om voor haar grondbezit den vorm te kiezen, waaraan zij de voorkeur geeft;

b. en dat daarom de spoedige uitvaardiging eener algemeene verordening, waarbij dat recht uitdrukkelijk erkend en bevestigd en de uitoefening daarvan mogelijk gemaakt en geregeld wordt, meer dan ooit een eisch is geworden van goede staatkunde en van rechtvaardigheid.

De minderheid concludeert tot eenvoudige dankzegging aan den Minister voor de overlegging der rapporten, nadat zij uitdrukkelijk haar instemming met de circulaire heeft betoond, terwijl zij de meening van de meerderheid dat de circulaire de vrije uitoefening van het grondrecht der bevolking belemmeren zal, niet betwist.

Ik deel het gevoelen van de minderheid niet, maar ik ben van oordeel dat haar rapport voor dat der meerderheid, in degelijkheid niet onderdoet; men had van die meerderheid, meen ik, meer mogen verwachten, dan een bestrijden van de circulaire, dat grootendeels bestaat in het denigreeren van de rapporten der ambtenaren, en dan

een oppervlakkig verdedigen van een conclusie, die zeker de quaestie niet in het juiste daglicht stelt. Dikwijls reeds heeft men Indische rapporten, die niet overeenstemden met het gevoelen van de volksvertegenwoordigers, in de Kamer zien bestrijden, met de bewering, dat de rapporteurs niet bevoegd waren te oordeelen; wij hadden gaarne gezien dat men zich ditmaal daarvan onthouden had, want zulk een afkeuring pleit niet voor de aanwezigheid van afdoende argumenten, en wekt zeker in Indië geen sympathie voor een lichaam dat ook de kolonie heet te vertegenwoordigen. In het onderhavige geval had de meerderheid des te gemakkelijker een andere gedragslijn kunnen volgen, omdat de wenschelijkheid van de conversie ook uit de rapporten aangetoond kan worden, en die wenschelijkheid overtuigend aan te wijzen, ware mijns inziens nuttiger geweest dan het vragen om eene verordening die tot niets leiden zal. De minderheid van haar kant had verstandiger gehandeld door uit het Eindrésumé datgene aan te halen wat de rapporten bevestigt, dan door op haar beurt de waarde van het Eindrésumé te verkleinen, gelijk de meerderheid de waarde van de rapporten verminderde. Naar overeenstemming tusschen Eindrésumé en rapporten had de minderheid bij een aandachtige lezing niet lang behoeven te zoeken.

De circulaire deed bij mij de vraag rijzen, of de Regeering alles gepubliceerd heeft wat haar gerapporteerd werd, dan wel alleen datgene wat min of meer tot adstructie van de circulaire kon dienen.

Een pertinent antwoord op die vraag is niet te geven, maar dat de circulaire, al ademt zij schijnbaar welwillendheid voor de conversie, en al belooft ze zelfs dat de Regeering het voornaamste beletsel belangrijk verminderen zal, ten doel heeft, deze gewichtige koloniale quaestie van de agenda te doen verdwijnen, is ook naar mijn meening boven allen twijfel verheven. Breed toch worden de bezwaren tegen de conversie uitgemeten, en de voordeelen worden geheel verzwegen. Bij een behoorlijk onderzoek in die streken, waar individueel bezit bestaat, had men moeten opsporen, hoe daar de moeilijkheden in de rapporten vermeld, te boven gekomen werden; doch zulk een onderzoek heeft geen plaats gehad, en de belofte, vervat in de woorden: ,,Waarschijnlijk zal zeer spoedig weer een belangrijke stap in die richting gedaan worden, waardoor vanzelf het laatstbedoelde beletsel tegen de oplossing van het communaal bezit zoo niet opgeheven, dan toch in elk geval verminderd zal worden" die belofte is uitgeloopen op de ordonnantie van 31 December 1880, no. 241. Men kan dat bezwaarlijk eerlijk noemen.

Met dat al heeft de circulaire dit goede gevolg gehad, dat zij een

van de belangrijkste koloniale qnaestiën weder onder de oogen van de volksvertegenwoordiging brengt. Wil nu de Kamer het verwijt ontgaan, dat de belangen van Indië haar tamelijk onverschillig zijn, dan zal zij de zaak à fonds moeten behandelen en duidelijk moeten verklaren, volgens welke beginselen Indië geregeerd dient te worden. Tot heden scheen het eenige beginsel dat men geen beginsel volgde, en dááraan in de eerste plaats is naar mijn overtuiging de gebrekkige gang van zaken toe te schrijven dien men overal in de kolonie waarneemt. Beschouwt men Indië als een plantage die ten bate van Nederland moet geëxploiteerd worden, laat men er dan rond voor uitkomen, maar verkondigt men dat het Nederlands plicht is de beschaving en welvaart der Indische bevolking te ontwikkelen, laat men dan ook nauwgezet genoeg zijn om dien plicht te vervullen en niet langer berusten in hetgeen die ontwikkeling belemmert, ja zooals op meer dan 20 plaatsen in het Eindrésumé medegedeeld, en door de meerderheid der commissie gereleveerd wordt den achteruitgang der inlanders bevordert. Het zal een bijzonder gelukkig resultaat der circulaire zijn, indien de gedachtenwisseling in de Kamer de bestaande onzekerheid uit den weg ruimt.

[ocr errors]

Wat nu de conversie-quaestie zelve betreft, het voortreffelijke van individueel bezit boven communaal behoeft wel niet meer verdedigd te worden. Zelfs de tegenstanders van conversie erkennen, dat economisch het individueel bezit veel beter is. Hem die daaromtrent nog geen overtuiging bezit wordt het lezen van het Eindrésumé ten zeerste aanbevolen.

Ook zij die wel het verkieselijke van individueel bezit erkennen, doch van oordeel zijn dat hier alles aan den vrijen wil der bevolking overgelaten moet worden, kunnen door het Eindrésumé tot een beter inzicht geraken; want het Eindrésumé toont aan, dat overal waar individueel bezit in communaal geconverteerd werd, dit òf op last van de Europeesche ambtenaren gebeurde, òf het gevolg was van vermeerdering van heeren- en cultuurdiensten. De Regeering heeft dat dus bij de bevolking goed te maken.

De circulaire verkondigt, krachtens de overgelegde rapporten, dat in de heeren- en cultuurdiensten de voornaamste beletselen voor de conversie gelegen zijn. Ik ben diezelfde meening toegedaan. Men zal daartegen misschien inbrengen, dat er in die streken waar nog individueel bezit bestaat, toch ook heeren- en cultuurdiensten gepraesteerd worden, zoodat deze, evenmin als het dèsa-verband het behoud van individueel bezit verhinderen. Zou echter een onderzoek in die streken niet doen zien, dat dáár de heeren- en cultuurdiensten voor een belangrijk gedeelte de oorzaak zijn, dat de bevolking niet tracht

tot eigendom 1) te geraken? Leert ook niet de geschiedenis dat inderdaad op vele plaatsen het individueel bezit alleen tengevolge van opdrijving van heeren- en cultuurdiensten in communaal bezit is overgegaan? Vermeldt niet het Eindrésumé op bijna elke bladzijde, dat het grondbezit in de eerste plaats afhankelijk is van de dienstplichtigheid? De heeren- en cultuurdiensten verhinderen misschien de conversie niet, maar dat zij haar belemmeren is toch wel niet aan eenigen twijfel onderhevig.

Ik geloof dus dat ieder die het streven naar conversie in het belang van de inlandsche bevolking acht, op afschaffing van heerendiensten en op vermindering van cultuurdiensten aandringen moet.

De heerendiensten staan de industrie en vooral de kleine industrie in den weg; zoolang zij bestaan wordt de kapitaalvorming onder de inlanders ten zeerste bemoeilijkt en wordt, in het bijzonder, een prikkel tot het verkrijgen van individueel grondbezit gemist.

In de antwoorden van de ambtenaren op de bekende vragen wordt herhaaldelijk de meening uitgedrukt, dat afschaffing van heeren- en cultuurdiensten de bevolking zeker tot conversie zou doen besluiten, maar dat die afschaffing cen onmogelijkheid is.

Aan deze onmogelijkheid geloof ik niet.

Waar ik wel aan geloof, dat is aan de onmogelijkheid van vermindering van heerendiensten. Ik heb de invoering van het Regeeringsreglement in de binnenlanden van Java bijgewoond, maar van het voorschrift van art. 57 nooit een andere vrucht gezien, dan dat de ambtenaren met veel onnut werk werden belast en dat hetgeen als heerendienst werd afgeschaft als dèsa-dienst weer werd ingevoerd. „Dikwijls", dus lezen wij op pag. 11 van bijlage LLL, ,,werden de heeren- en cultuurdiensten genoemd als bezwaar tegen de conversie.,,,,Zoolang die blijven bestaan, onder welken vorm ook,"" zei men in Patjet, „,„,is geen regeling mogelijk, waarbij men gelijke belooning verkrijgt voor gelijke dienstlevering."" Toen in de suikerstreek de bevolking er op gewezen werd dat in 1890 geen gedwongen cultuur meer zou bestaan, veranderde men niet van meening Toen aan de bevolking werd voorgehouden dat mogelijk binnen een jaar de bijzondere diensten tot het verleden zouden behooren, beweerde men vrij algemeen, dat hetgeen nu,,,,heerendiensten"" heette, dan,,,,dèsa-diensten"" zou genoemd worden en even zwaar zou drukken. Zoo ook in de koffiedistricten, waar men

1)Ik stel mij hier op het standpunt van de agrarische wet, zonder over het al of niet wenschelijke van het eigendom of over het al of niet in strijd zijn van het geven van eigendom met het Javasche grondrecht mijne opinie te geven.

volhield dat bovendien de diensten voor de koffiecultuur en aan de wegen de zwaarste waren van allen."

Hoe weinig hebben wij nog het vertrouwen der inlandsche bevolking verkregen, en hoe weinig ook hebben wij het nog verdiend! Wanneer wij als goede voogden het belang der inlandsche bevolking behartigen wilden, wanneer wij inderdaad liberaal willen regeeren, dan kunnen wij de heerendiensten alleen dáár in stand houden waar de inlander niet bij machte is, belasting in geld op te brengen. Zoolang de heerendiensten bestaan, weten wij niet hoe zwaar de lasten zijn die op de inlanders drukken. De Regeering verklaart in het laatste Koloniaal Verslag, dat er in werkelijkheid „iets meer” diensten gepresteerd worden dan de officieele staten aangeven, maar ook deelt zij mee dat er in sommige streken voor afkoop van heerendiensten tachtig gulden wordt betaald; dat iets meer" bewijst alweder hoe weinig rekenschap de Regeering zich van haar verklaringen geeft. Wij weten op verre na niet wat de inlander te dragen heeft. Ik wensch geen afschaffing van heerendiensten bij algemeenen maatregel; dat zou een vreeselijke verwarring ten gevolge hebben; maar ik wensch plaatselijke regelingen, ik wensch dat er in verschillende residentiën met één district, dat voor de vervanging van heerendiensten door belasting in geld het meest in aanmerking moet komen, een proef genomen worde. En daarmee wachte men niet tot de bevolking zelve er om vraagt; al ben ik geen voorstander van het opdringen van weldaden, ik meen dat deze dienst ongevraagd bewezen moet worden, om de treurige reden dat de inlandsche bevolking de Regeering niet vertrouwt, en met den heiligen Thomas niet gelooft voordat zij ziet, en langen tijd zal vreezen dat wanneer zij verzocht om, in stede van heerendiensten te presteeren, een belasting in geld te mogen opbrengen, de Regeering van haar èn geld en diensten zou vergen. Laat de Regeering hier en daar den maatregel invoeren, en als de bevolking dan ziet dat de belasting in arbeid werkelijk vervangen is door belasting in geld, dàn zullen de elders wonende inlanders zelven vragen dat de maatregel ook op hen worde toegepast.

Bij de invoering van den nieuwen maatregel zal men echter met de dèsa's in overleg moeten treden over het bedrag van den af koop en de termijnen van betaling; de termijnen van betaling; die termijnen onder anderen moeten geregeld worden in verband met de industrie en de cultures van het district. Dat het vervolgens noodig is, dat de ambtenaren zich op de hoogte stellen van de verdeeling van het op te brengen bedrag over de bevolking der dèsa, en bij herhaling de bevolking ter zake voorlichten, wordt ongetwijfeld door ieder erkend;

« ZurückWeiter »