Abbildungen der Seite
PDF
EPUB

Nog iets over Minjak Tengkawang.

Het zal zeker niet tegen den zin noch de bedoeling indruischen van den geachten inzender van het stuk, voorkomende in de Februariaflevering van dit Tijdschrift, op pag. 350 en vlg., zoo ik, voor zoover het mij mogelijk is, nog eenige mededeelingen doe aangaande hetzelfde onderwerp.

Onderstellende dat zelfs tot nu toe zeer weinig bekend is in Nederland omtrent een feitelijk reeds bestaande cultuur, zoo geloof ik dat het den lezers niet onverschillig zal zijn te vernemen hoe deze cultuur gedreven wordt.

De Tengkawang (pohon tengkawang), zooals we reeds weten behoorende tot de Dipterocarpeën, is een der schoonste boomen in de bosschen van Borneo, met rechtopgaanden stam en prachtigen bladertooi. Voor de inboorlingen is het dan ook een bijzonder genoegen, gedurende de warme middagen zich in de schaduw er van te verkwikken. Doch om deze natuurlijke schoonheid is het ons nu niet te doen, en wij zouden bepaald niet zooveel aandacht schenken aan dit geboomte, indien het hier niet te doen was om de olie, de minjak tengkawang.

Behalve dat de Tengkawang in het wild voorkomt, wordt ze ook door de inboorlingen geteeld. Zij zaaien daartoe in een betrekkelijk goeden grond een zekere hoeveelheid tengkawang pitten; welke hoeveelheid natuurlijk afhangt van de uitgebreidheid der in cultuur te brengen oppervlakte gronds.

Na een maand beginnen de planten op te komen en hebben op het einde der derde maand genoegzame grootte verkregen om verplant te kunnen worden. Voor het verplanten zorgt men natuurlijk er voor, de krachtigst ontwikkelde plantjes uit te kiezen.

Het behoeft geen bijzondere opmerking, dat het op het kiezen van den grond aankomt, wil men, al dan niet, goed en krachtig plantsoen

verkrijgen. De grond moet vruchtbaar zijn, overigens komt het er niet op aan of het hooge, dan wel lage grond is, zelfs kan men gronden gebruiken, die af en aan overstroomd worden. Bovendien moeten de jonge planten tegen te felle zonnestralen worden beschermd. Hiervoor gebruikt men ruw vlecht- of matwerk.

Worden de planten goed verzorgd, zoo kunnen ze na het derde jaar al een betrekkelijken wasdom hebben bereikt, en dan reeds in het zesde jaar eenige vrucht dragen; evenwel kan de boom eerst na het tiende jaar goed productief genoemd worden.

De oogsten zijn wisselvallig, daar de Tengkawang bij tusschenpoozen van twee à drie jaar vrucht geeft en daarbij de quantiteit der oogsten volstrekt niet constant is.

Onder de Tengkawang-soorten is de beste de T.Toengkoel; daarna komen de Trambei, de T.madjan en de T.tjerimak. De slechtste is de T.měrěboeman.

De Tengkawang-talk, welke in den handel voorkomt, is een mengsel van het product der verschillende soorten en varieert in prijs van 6 à 15 dollar de picol.

Een volwassen boom kan vijf à zes picol vrucht leveren, waaruit twee picol talk kan worden bereid.

De vruchten welke zich gezet hebben ongeveer een maand na het verschijnen der bloemen, worden in de twee volgende maanden rijp en vallen dan af, terwijl ze er dan uitzien als pluimballen.

Na het afvallen worden ze ingezameld in cylindervormige korven van een hoogte van 2 à 3, bij een doorsnede van

meter.

Zoo spoedig mogelijk wordt de oogst in het water gezet, om door het week worden der schors de ontbolstering te vergemakkelijken. Ten gevolge der onvolledige instrumenten der inboorlingen heeft dit echter bij kleine hoeveelheden plaats, zoodat het wel eens gebeuren kan bij zeer overvloedigen oogst, dat een gedeelte der vruchten gedurende veertien dagen en langer te weken staat, wat zeer nadeelig is, want wordt de vrucht te lang geweekt, zoo verliest ze meer en meer aan olieachtig gehalte.

De pitten, waarvan elke vrucht er drie heeft, worden na de ontbolstering op matten gedurende zes of meer dagen blootgesteld aan de zonnewarmte, totdat ze genoegzaam aan watergehalte verloren hebben, waarna ze in de lesong (een instrument van denzelfden naam en vorm als het rijstblok) worden gestampt. De gestampte massa wordt daarna gedurende een paar uren op een zeef in een pot (koekoesan) met kokend water geplaatst, op een afstand van + 3 decimeter van den bodem van den pot, en boven het kokende water, zoodat ze dus alleen blootstaat aan de inwerking der stoom, waardoor het vet, dat smeltDeel II, 1881.

21

baar is bij 48 à 49 graden C. wel vrij komt, maar toch nog in de sponsachtige massa blijft, zonder er uit te vloeien. Werd de massa in het water gekookt, zoo zou dit niet plaats vinden.

Na de bewerking in de koekoesan, wordt de warme massa, in gevlochten rottan mandjes, tusschen twee massive blokken hout geplaatst, en door het indrijven van wiggen uitgeperst. Het uitstroomende vet stolt zeer spoedig.

Is de talk van zeer goede qualiteit, zoo heeft ze een geelgroene kleur. Is ze echter niet zorgvuldig genoeg bewerkt, zoo is die kleur wit. De inboorlingen gebruiken deze talk in plaats van lampolie; willen ze echter het vet gebruiken als voedsel, zoo wordt de bewerking eenigszins anders. De vrucht wordt dan niet geweekt, maar gedroogd voor de ontbolstering, waardoor wel minder vet verkregen wordt, maar de qualiteit er van superieur wordt. Dat Tengkawang-talk uitstekend als machinevet te bezigen is, en evenzoo zeer geschikt is voor de kaarsfabricatie, staat reeds vermeld in Veth's Borneo (dd. 1854).

Dat in het algemeen in Nederland dit artikel zoo bijzonder onbekend is gebleven, mag wel aan niets anders dan aan onverschilligheid worden geweten. Trouwens in het algemeen kan thans niet gezegd worden dat de Nederlandsche handelaars en nijverheidsondernemers al te veerkrachtig medewerken tot uitbreiding van handel en nijverheid en tot het zoeken van nieuwe bronnen van welvaart en voorspoed. Gelukkig echter behoeft de inboorling van Borneo niet te wachten met den afzet van zijn product, totdat Nederlandsche handelaren zich zijner gedenken. Zijn product kan hij elders plaatsen, zoodat in 1877 kon verzekerd worden, dat de Tengkawang reeds een bijzonder belangrijke bron van inkomsten was voor den inboorling.

Ook in dit jaar werden van regeeringswege monsters verzameld, die onder meer andere zaken uit Indië te zien zijn geweest op de jongste Parijsche Tentoonstelling. Bij die monsters was natuurlijk ook een korte beschrijving der Tengkawang-cultuur. Het heeft dus niet gelegen aan het Gouvernement om zooveel mogelijk bekendheid te geven aan een product van overbelangrijken aard. Was soms een bezoek aan die Expositie oorzaak van het uitschrijven der prijsvraag van de Nederl. Maatsch. ter bevordering van Nijverheid in 1879?

Doch genoeg! mijn voornemen was, slechts als aanvulling van het reeds bekende, eene beschrijving te geven der Inlandsche Tengkawangcultuur. Voor verdere en andere opmerkingen is het dus hier niet de plaats. Het zij mij echter vergund, tot slot nog een enkele opmerking hierbij te voegen.

De Tengkawang-cultuur is zuiver inlandsch, en die cultuur neemt steeds toe in omvang; wel een bewijs dat de inboorling kan

en wil, al is zijn werk ver van volmaakt. Zou het dan, indien toch de Nederlandsche handelaar of industrieel òf reeds te veel te doen. heeft, òf te lusteloos is, - niet misschien beter zijn, den Inboorling zoo te leiden en meer en meer aan te moedigen, dat hij zelf doe, wat anderen niet kunnen of niet willen? En, zou daar Indië, niet op den langen duur meer baat bij vinden?

Battam, 27 April 1881.

J. G. SCHOT.

Schetsen uit het Volksleven in

Nederl. Oost-Indië,

DOOR

R. VAN ECK.

[ocr errors]

X.

DE PAPOES.

-

In Schets IV, blz. 946, Deel II van de Indische Gids, waar ik de huwelijks- en begrafenisplechtigheden bij de Papoes besprak, beloofde ik nader op dit volk aan den oostelijken zoom van onze O.-I. Bezittingen te zullen terugkomen. Ik ga thans aan die belofte voldoen. 't Is, dunkt mij, het rechte oogenblik daarvoor, nu, blijkens bericht uit de Indische bladen, het pas opgericht Aardrijkskundig-Genootschap te Samarang zich gereed maakt om een wetenschappelijk expeditie naar N. Guinea en de Papoea-eilanden uit te zenden. Wordt deze taak aan de rechte handen toevertrouwd en er is reden om dit te denken dan kan 't niet anders of ons wachten belangrijke berichten over een volk, dat tot hiertoe verstoken is gebleven van alle beschaving en dat nog bitter weinig gelegenheid heeft gehad om zich over de hooge bescherming van Nederland te verheugen. Ook zal dan, vertrouw ik, de uitspraak gelogenstraft worden van den bekenden reiziger Beccari, die zijn oordeel over N. Guinea saamvat in deze woorden: »C'est un pays très-intéressant pour un naturaliste, mais pour le reste..... rien." Wat wij uit de berichten van zendelingen en reizigers reeds van dit volk weten, geeft ons, dunkt mij, het recht om te verwachten, dat een nadere kennismaking met hunne zeden en gewoonten alleszins geschikt zal blijken te zijn om deze »apen zonder staart", gelijk de Ternatanen hen noemen, in dezelfde belang

« ZurückWeiter »