Abbildungen der Seite
PDF
EPUB

De vier bovenvermelde werken wemelen van dergelijke verrassingen, die de studie van de tweede expeditie tegen Atjeh niet vergemakkelijken. Te zamengenomen vormen die boeken als 't ware een doolhof, waarin voor den lezer het spoor der waarheid zeer moeielijk te ontdekken valt; een gevolg van het standpunt door elk der schrijvers ingenomen.

Alvorens naar aanleiding van die boeken zelven het een en ander op te merken, willen wij dan ook trachten de verschillende standpunten aan te wijzen en nagaan in hoever een meer of minder onbevangen beschouwing of beoordeeling der krijgsgebeurtenissen onder generaal v. Swieten daarvan het gevolg moet zijn geweest. Want men houde wel in 't oog, dat al die boeken verweer- of partijschriften zijn, wat de historische waarheid niet altijd ten goede komt.

De leerling zwijgt, waar de meester spreekt, leeraart kapt. Niclou, als hij, na de voltooiing van zijn 18en brief, generaal van Sw.'s eerste boek ') in handen krijgt. De lezer verneemt dus, al is het wat laat, van welk standpunt de briefschrijver is uitgegaan bij het uiteenrafelen van kapitein Borel's werk: Onze Vestiging te Atjeh. Of ten opzichte der krijgsgebeurtenissen dat standpunt het juiste is, betwijfelen wij. Wil men toch door geschriften als waarvan hier sprake is, eenig gezag uitoefenen nu en later, dan is het een eerste eisch, dat de schrijver zich zoo objectief, zoo vrij mogelijk stelle tegenover de feiten, en zich daarbij niet late beheerschen door bijzondere invloeden, welke aan de waardeering van zijn arbeid kunnen schaden. 't Is een oude waarheid, en kapt. Niclou moet zij voor den geest hebben gezweefd, toen hij op blz. 13 schreef: »Ik ben volstrekt niet voornemens in eenige beoordeeling te treden van de handelingen van den tweeden opperbevelhebber der eerste expeditie, dien ik zeer hoogacht, en dien ik reden heb om dankbaar te zijn". Gaan wij te ver, zoo wij uit die woorden afleiden, dat kapt. Niclou geen gunstig oordeel over kolonel van Daalen's bedrijf als 2e opperbevelhebber kan vellen, maar daartoe niet overgaat, omdat hem de vrijheid ontbreekt, slechts te letten op de eischen der waarheid zonder andere overweging? Bezat de leerling bij het verdedigen van 's meesters werk tegen de critiek van Borel, genoeg onafhankelijkheid om een zelfstandige studie te leveren, vrij van eenzijdigheid? Wij betwijfelen het, ook omdat kapt. Niclou geen gelegenheid ongezocht laat om zijn meester te bewierooken; wat niemand in den leerling zal misprijzen, maar het vertrouwen in de critiek niet verhoogt.

') De Waarheid over onze vestiging in Atjeh.

Aan de brieven, brochures of courantenartikelen van kapt. N. is, evenmin als aan de brochures en het verder geschrijf van den gep. luitenant-kolonel der artillerie de Rochemont, over het algemeen veel belangstellende aandacht geschonken. Ook de schrifturen van den gep. majoor-titulair W. A. van Rees, over den Atjeh-oorlog, hebben niet zooveel opgang gemaakt als in den regel met werken van dien schrijver het geval is. Vanwaar dat verschijnsel? Wij zullen van hen niet zeggen: zij woonden de 2o Atjehsche expeditie niet bij en zijn dus geen gezaghebbende personen, zooals de generaal v. Swieten dat getuigt van den in 1879 gepensionneerden majoor M. F. H. Perelaer. ') Zoo'n argument snijdt geen hout. Maar een en ander is te verklaren uit den indruk, dien men bij het lezen hunner werken ontvangt, dat het hun in de eerste plaats niet te doen was om iets te scheppen van blijvende waarde voor de historie. 't Zijn hoofdzakelijk gelegenheidsgeschriften. Dat de schrijvers als dienaar, als leerling, als vriend of als oud-kameraad hun meesters of vrienden hebben trachten te verdedigen tegen in hun oog onbillijke critiek of afkeuring, is hun zaak, en zal hen door weinigen worden misduid. Maar dientengevolge mist hun geschrijf over Atjeh de voor een geschied bron zoo hoog noodzakelijke objecti viteit. Vandaar een belangstelling, die slechts reikt tot den dag van morgen.

Borel's eerste boek: »Onze Vestiging te Atjeh" bracht krachtiger indruk te weeg. Vóór het verschijnen van dat geschrift was er al heel wat op het papier gebracht over de beide eerste Atjehsche expeditiën; men las en vergat het echter, en veel van dat geschrijf, meestal courantenartikelen, is dan ook te vergelijken bij »vuurwerk, dat een oogenblik kan verblinden, maar terstond daarna den afsteker weder in de duisternis plaatst, en met hem allen, die genegen waren zich door hem te laten voorlichten, daarbij rekenende op een helder blijvend licht." 2) Met Borel was het al dadelijk anders. Een artillerieofficier, gunstig bekend in Nederland en Indië, door den minister van koloniën uitgenoodigd aan de 2e expeditie tegen Atjeh deel te nemen 3), stelt bij zijn terugkeer in Nederland een critisch verhaal samen van den veldtocht, dien hij heeft bijgewoond, behandelt daarin, zonder aanzien des persoons, vrij en frank, met den moed zijner overtuiging, de krijgsgebeurtenissen onder generaal van Swieten met wat daarop in de eerste twee jaren is gevolgd, schetst veel verkeerds waarvan hij getuige is geweest met uitdrukkingen of door beschrijvingen, welke

[blocks in formation]
[ocr errors]

den Olympischen Opperbevelhebber') mishagen, teekent met scherpe trekken den treurigen toestand, waarin gen. v. Sw. den Kraton met zijn bezetting achterliet, wijst op de negatieve uitkomsten van het stelsel van afwachten; kortom: levert een aangrijpend overzicht, dat wel tot ongunstige beoordeeling leidt van het militair en politiek beleid zijns voormaligen chefs, maar bij welks lezing het niemand, behalve natuurlijk gen. v. Swieten, in de hersenen zal zijn gekomen, dat het dienen van een »clique", een »coterie" van tegenstanders het hoofddoel was van den schrijver. Zoo'n verhaal moest een machtiger indruk teweegbrengen dan veel wat daaraan was voorafgegaan, en de gevolgen zijn niet uitgebleven. De redenen waarom hij zijn, reeds in 1876 geschreven boek in 1878 uitgaf, heeft Borel in zijn brochure 2) nader uiteengezet, elke twijfel aan zijn bedoelingen is daarmede weggenomen, en des te meer zal ieder weldenkend en onpartijdig landgenoot de poging van den gen. v. Swieten betreuren om het werk van zijn jongeren wapenbroeder in de schatting van het publiek te doen dalen tot een blauwboekje van nul en geener waarde. Die poging is, hopen wij, zelfs niet ten deele gelukt, en onder de deugdelijke werken over den Atjeh-oorlog zal >Onze Vestiging te Atjeh" dan ook wel een eervolle plaats behouden.

Wat ons de wijzen als waarheid verkonden,
Straks komt een wijzer, die 't wegredeneert.

Die verzuchting ontsnapt wellicht menig lezer na elk der generaals te hebben gehoord.

Het tweede geschrift van gen. v. Swieten is bijna geheel gericht aan het adres van gen. Verspyck; Borel wordt er slechts een enkele maal en dan nog ter loops in genoemd. De beide hoofdmannen staan thans, zonder eenige tusschenpersoon, rechtstreeks tegenover elkander, en naar hartelust wordt er gekaatst en geschermd met plannen en stelsels, stelsels en plannen, strategie, staatkunde, enz., enz., enz., wat voor den lezer de eigenlijke gebeurtenissen meer in nevelen hult, dan aan het licht doet treden. Geschiedenis en waarheid verkrijgen daarbij twee aangezichten. Opgejaagd door Borel trad generaal v. Sw. met ziju pen in 't krijt. Verspyck volgde. Had B. zijn boek niet uitgegeven, van de beide generaals was misschien nooit een letter schrift in druk verschenen. Gedwongen of verplicht tot schrijven, naar hun meening, kozen zij elk het standpunt, dat het best paste bij hun schrijvers-ob

1) G. v. Swieten en de Waarheid. bladz. 77.
2) Drogredenen zijn geen Waarheid. bladz. 4 en 5.

ject: elkanders openlijke kastijding, en maakten zij hoogere eischen daaraan ondergeschikt. Het ongelukkige denkbeeld van gen. v. Sw., dat de eerste, ernstige schrijver over de 2e Atjehsche expeditie zijn pen aan onedele oogmerken had geleend, is daarvan de oorzaak. De gevolgen kent iedereen.

Na in 't kort het standpunt te hebben aangeduid, door elk der schrijvers ingenomen, gaan wij over tot eenige beschouwingen of opmerkingen, waartoe de lezing der bovengenoemde werken ons heeft aanleiding gegeven. Het ligt echter volstrekt niet in ons plan de periode van Swieten uit den Atjeh krijg nog eens »ab-ovo" te behandelen. Het zou niet slechts een vervelende, maar tevens een ondankbare taak zijn, ook omdat de belangstelling in de vroegere krijgsgebeurtenissen al vrij wat verminderd en in ruime mate overgegaan is op het krijgsbedrijf onder generaal van der Heijden, die, minder man van den inktpot zegge: diplomaat of staatkundige den Atjehneezen practisch aan het verstand brengt, dat de annexeer-proclamatie van zijn voorganger geen gekheid is geweest.

Nu gen. v. Sw's eerste boek: de Waarheid over onze Vestiging in Atjeh" bestaat, hebben Niclou's brieven voor een groot deel hun reden van bestaan verloren. De briefschrijver zelf erkent dit, waar hij zijn 19den brief aanvangt met de woorden, hierboven reeds gedeeltelijk aangehaald: Door het verschijnen van de Waarheid omtrent (lees: over) onze vestiging te (lees: in) Atjeh" is de taak, welke ik in December 1878 aanvaardde, aanmerkelijk verlicht; immers zwijgt de leerling waar de meester spreekt." Toch schrijft die leerling, met inbegrip van den 19, nog vijf brieven, te zamen 68 bladzijden druks, en gewijd aan onjuistheden of niet gerechtvaardigde gevolgtrekkingen omtrent welke de generaal v. Sw. het stilzwijgen bewaarde". Bovendien, volgens zijns meesters uitspraak is kapt. Niclou geen gezaghebbend persoon, want in Atjeh is de reeds jaren gepensionneerde schrijver nooit geweest; in dat opzicht staat hij bij Borel achter. Maar er is meer, dat ons minder aan de brieven doet hechten. Op bladz. 5 daarvan lezen we: >>Om een goede critiek van krijgsverrichtingen te leveren, (moet men) niet minder bekend zijn met 't geen voorviel in 't vijandelijk kamp, als met 't geen gebeurde bij de eigen legermacht, heeft men deze tot onderwerp zijner beschouwingen gekozen. Eindelijk moet weten welken invloed voorschriften van staatkundigen aard en het rekening-houden met de krachten die elders kunnen noodig zijn, op de besluiten van den opperbevelhebber hebben uitgeoefend. Wil

men

men, niettegenstaande al die bezwaren, reeds na iets meer dan 4 jaren overgaan tot het uitbrengen eener critiek, zoo dient vóór alles te worden gelet op hetgeen de ondervinding van den laatsten tijd heeft geleerd, omtrent de meerdere of mindere waarde van beschouwingen, dagteekenende uit een tijd, toen de punten van vergelijking, geleverd door het vervolg van den Atjeh-oorlog, nog geheel ontbraken." Voorwaar geen kleinigheid. Voldeed echter de schrijver, die Borel zoo duchtig op zijn plaats heeft gezet, ') toen hij zijn critiek aanving, omtrent een drietal maanden, December 1878, na het verschijnen van: >>Onze Vestiging te Atjeh", aan den, door hem zelf voor den criticus geformuleerden eisch? Had hij dus meer of hooger recht om Borel te critiseeren, dan deze had om een critisch verhaal te geven van den veldtocht, door hem medegemaakt? Wij weten het niet, en uit de brieven blijkt er ons niets van. Mijn »ja" is toch zoo goed als uw »neen,” laat zich Niclou door Borel toevoegen. 2) Wat betreft de krijgsgebeurtenissen te Atjeh, door laatstgenoemde bijgewoond, zal menigeen antwoorden wij stellen het »ja" van Borel hooger.

---

En waarom? Niet alleen omdat hij in Atjeh is geweest, maar ook en vooral om zijn onafhankelijk standpunt, waarover hierboven reeds het een en ander is opgemerkt. »Het hij” de meester > heeft het gezegd" deed Plato's leerlingen verstommen; zoo ook schijnt het voor den discipel van v. Swieten een uitgemaakte zaak te zijn geweest, dat zijn meester niet falen kon, en dus elke critiek, niet uitloopend op een lofzang, als onbillijk en ongegrond behoorde te worden gewezen van de hand en louter voortsproot uit onedele bedoelingen, uit de zucht van bedillers of betweters om den generaal v. Sw. af te breken of door het slijk te sleuren 3), en wat er nog al meer met dat oogmerk zal worden gecomponeerd ten believe van een partij, welke dien generaal zijn roem en zijn lauweren misgunt.

U en Uw geestverwanten of medestanders '), U of gij en de Uwen 3) zijn uitdrukkingen, welke, tot vervelens toe herhaald, getuigen van Niclou's zeer onjuiste, zeer eenzijdige en door niets gerechtvaardigde opvatting van Borel's streven, welke opvatting wel een uitstekend hulpmiddel is geweest voor den onvermoeiden briefschrijver bij zijn verdediging van den »meester", maar bij den lezer het vertrouwen in het boek vermindert.

[merged small][merged small][merged small][ocr errors][merged small][ocr errors][merged small][merged small][merged small]
« ZurückWeiter »