Abbildungen der Seite
PDF
EPUB

behoorende, geen andere gegevens tijdens zijn opmaking voorhanden zijn dan enkel het voorgesteld aantal boomen des afgeloopen jaars? Blijkbaar heeft men aan dat verschil in tijd tusschen de afsluiting van Opnemingsverbalen en van Voorstelstaten niet gedacht.... Wij zullen er niets meer van zeggen, maar ten slotte nog trachten uiteen te zetten, op welke wijze een Grondenregister voor de koffiecultuur dient ingericht te zijn. Ieder onderwerp zullen wij daarbij eerlijk zijn plaats geven en in ons dus die onwillekeurige zucht naar mystificatie bedwingen, waarbij men, om kolommen uit te winnen, ze eenvoudig weglaat, terwijl de boekhouders niettemin verplicht worden om de berekeningen buiten den staat te doen als het b. v. op een product aankomt, zoo kan men wel de factoren van dat product uit den staat missen, maar men maakt het slechts aan de bewerkers te lastiger, wanneer niet tevens aan de factoren eigen kolommen zijn gewijd. Krijgt daardoor de staat een te ernstiger, te ingewikkelder aanzien, een prikkel te meer natuurlijk, om vóórdat men staten geeft, ernstig te overwegen, of wel de voor hunne invulling en bijhouding benoodigde arbeid in evenredigheid is met de vruchten, die men er van hoopt te trekken.

VI.

Na de namen der koffieplantende dèsa's te hebben opgeschreven, vragen wij, bij iedere dèsa, bevorens de berekeningen, noodig ter bepaling van de reserve aan te vangen, of er gronden beschikbaar zijn. Onder beschikbare gronden worde dan verstaan woeste grond, die, wat hoogte, ligging en geaardheid betreft voor de koffiecultuur geschikt is, en waarvan door de inlandsche bevolking nog niet ten behoeve van haar eigen landbouw is gebruik gemaakt. Bij een beperkte keuze van gronden is tevens de afstand, de meest gewichtige factor, die op de beslissing omtrent al of niet voortplanten, invloed uitoefene; want immer zullen de dichtst bijgelegen dèsa's het eerst voor reserveering" van grond in aanmerking komen. Blijkt de hoeveelheid geschikten grond onvoldoende, zoo behooren de betrokkene dèsa's doodeenvoudig van verdere bijplanting te worden vrijgesteld, in plaats van minder geschikten grond voor haren bijplant aan te wijzen. Onteigening ten behoeve van de gouvernementskoffie-cultuur schijne wijders een bedenkelijk middel om de bron van inkomsten te handhaven, die altijd verdedigd is geworden met de bewering, dat de inlanders toch hun eigen grond niet wisten te waardeeren en te gebruiken.

Zoodra wij nu een dèsa ontmoeten, waarvan de algemeene aan

wijzing wordt gegeven, dat er ten haren behoeve geene gronden voorhanden zijn, teekenen wij slechts de uitgestrektheden van levende en afgeschreven plantsoenen aan, dus alle verdere beschouwingen omtrent haar macht tot aanplant, onderhoud, enz. nalatende; want wij hebben alleen met de bepaling der grondenuitgestrektheid te doen, en waar in dit opzicht niets is aan te wijzen, kunnen alle verdere werkzaamheden gestaakt worden. Vernemen wij daarentegen, dat een dèsa wel gronden ter beschikking kan erlangen, zoo hebben wij voor de regeling van den aanplant te beginnen met een rubrick te openen, waarin wij zijn maxima bepalen, eenvoudig in verband met de krachten der bevolking, en wel speciaal ten aanzien van deze beide vragen:

Ie Hoeveel kan ieder dienstplichtige ieder jaar ongeveer aanplanten? (Officieel model, opgelost in kol. 4.)

2e Hoeveel kan hij ongeveer in 't geheel wel onderhouden? (Officieel model, kolom 4).

50

Dit zijn twee vragen, waarvoor men niets behoeft uit te rekenen: men ga slechts uit zijn bureau ,,in het volle leven". Ieder koffieplantende inlander zal u met genoegzame juistheid kunnen inlichten. Stel, dat wij vernemen 50 boomen jaarlijkschen aanplant en 500 boomen onderhoud, dan zal de dienstplichtige ongeveer in = 10 jaren, althans niet eerder, zijn vollen aanplant bezitten. (Zulk een jaren-kolom mist het officieel model, en dit is een wezenlijk gebrek). Deze deeling vermindert de noodzakelijke onnauwkeurigheden, doch overigens, wijl de ervaring ons steeds leert, dat nooit met de opgegeven jaarlijksche taak. werkelijk ieder jaar de planter wordt belast, zoo zal men zelfs wel doen om den deeler immer iets kleiner te nemen, waardoor het quotient slechts in juistheid winnen kan; zulk een opzettelijke vermindering doet onze jaarlijksche voorstellen niet aan, wijl wij bij de opmaking daarvan volstrekt niet ten deze het Grondregister behoeven te raadplegen.

Wij behooren nu een nieuwe rubriek te openen, n. 1.: Maximumaanplant beschouwd in verband met den leeftijd der boomen; want alhoewel de factoren 500 en 50 in geenen deele kunnen rijzen door een ouderen leeftijd der boomen, zoo zal daarentegen het deeltal werkelijk omlaag gehaald moeten worden bij een geringeren leeftijd dan het quotient aangeeft. (Deze gansche berekening is zoo wat in kolom 4 van het officieel model opgelost). Neem b. v. met de Nota het geval aan, dat de leeftijd 6 jaar ware, dus beneden het boven aangegeven maximum van 10 jaren, zoo zal inderdaad het hoogste onderhoudscijfer slechts kunnen worden, gelijk de Nota berekent: 6 X 50 = 300 boomen: doch niet, wijl de bevolking

onmachtig is om meer te onderhouden, integendeel zij is krachtig genoeg om het wel tot 600 te brengen, maar wijl de natuurlijke leeftijd der boomen niet hooger is en ook wijl de planter de krachten mist om meer dan 50 boomen ineens aan te planten. Stel daarentegen dat de aanplantingen wel 20 jaren konden bereiken, dan zouden volgens den leiddraad" het aantal te onderhouden boomen. worden 20 X 50 = 1000 boomen, gelijk de Nota dan ook uitdrukkelijk herinnert, terwijl het inderdaad niet meer is, dan, zooals reeds opgegeven werd, 500 boomen.

Het beleid" van den plaatselijken ambtenaar vindt nu echter tevens bij de jaarlijksche regeling hier een nuttige aanwijzing: want als de mogelijke taak niet voortdurend kan opgelegd worden, wijl door den hoogen leeftijd der boomen het onderhoudscijfer overmachtig zou blijken, zoo zal het soins beter schijnen om dan de jaarlijksche taak naar rato te verminderen, in plaats van geregeld grootere bijplantingen op te leggen en later jaren aan een op te houden.

Aldus komen wij door een oordeelkundige berekening op het maximum-plantsoen per hoofd, zoodat wij nu kunnen aanvangen, met de benoodigde uitgestrektheden te bepalen. Eerst hebben wij daartoe een kolom: hoeveel dienstplichtigen de dèsa telt (kol. 3 off. mod.) b. v. 100; dan zal de dáárop volgende kolom aanwijzen, dat de grootste aanplant, dien de dèsa ooit zal bereiken, bedraagt: 500 X 100 = 50000, of in onze tweede veronderstelling 300 X 100 = 30000 boomen (kol. 5 off. mod.)

=

Afhangende van de gebruikelijke plantwijdte, nemen deze getallen een bepaalde uitgestrektheid bouws in; stel b. v. 2000 boomen per bouw, dan krijgen wij in de volgende kolom: 50000 = 25 of 30000 = 15 bouws (kol. 6 off. mod.), en alzoo jaarlijks 8 of 12 bouw; dan wel aannemende, dat in het eerste geval de aanplant van 500 boomen over den hoogeren leeftijd van 20 jaar verdeeld wordt: 14 bouw: een gegeven, dat wij blijkbaar noodig hebben voor de nu komende rubriek: Bepaling der uitgestrektheid van de braakliggende landen (in het off. mod. niet aanwezig) met de kolommen:

=

a. Hoeveel jaar de afgeschreven plantsoenen moeten braak blijven;

b. Waarvoor dus, in verband met de jaarlijks benoodigde uitgestrektheid, speciaal noodig is.... Stel b. v. 6 jaren braakligging, en nemen wij een der boven aangegevene veronderstellingen 15 = 2, dan zullen nog 15 bouws bovendien moeten in beslag genomen worden, ten einde den cyclus te voltooien. Een nieuwe kolom moet nu vermelden:

Hoeveel in het geheel voor de dèsa benoodigd is: te weten 15 bouws voor beplanting, 15 bouws voor braakligging, in 't geheel 30 bouws (Off. mod. kol. 7).

Waarna de vraag rijst:

Hoeveel bouws daarvan reeds aanwezig zijn in voor herplanting geschikten grond aan levende en aan afgeschreven plantsoenen (Off. mod. kol. 12 en 13), waaruit volgt, dat in een laatste kolom der rubriek,,Benoodigde Uitgestrektheid", 't verschil aanwijst: Hoeveel de dèsa nog voor de cultuur moet in beslag nemen (Off. mod. niet vermeld).

Hiermede is echter slechts de uitgestrektheid overeenkomstig de behoefte bepaald, maar het benoodigde blijkt niet altijd aanwezig, ja in de meeste residentiën zal wel de wezenlijke behoefte beneden de mogelijkheid blijven om er in te voorzien. Dus hebben wij nog een laatste rubriek te openen, n. 1. betreffende de reserve werkelijk aanwezig, tijdens de legger wordt afgesloten. Hier rijst dan eerst de vraag: onder welk dèsa-gebied de gronden te vinden zijn (van het off. mod. kol. 9);

2o. welken naam ze dragen (van het off. mod. kol. 8);

3o. op welken afstand gelegen van de plantende dèsa in palen (van het off. mod. kol. 10.)

4. tot een uitgestrektheid van hoeveel bouws (van het Off. mod. kol. 11).

En omdat wijders, dikwerf de dèsa's planten moeten op gronden van andere dèsa's, terwijl het toch voor de afbakening van belang is om te weten, hoeveel grond in beslag wordt genomen van de dèsa, welke dien grond werkelijk behoort, zoo voegen wij daaraan nog toe een kolom: 5o. totaal dat van iedere dèsa wordt gereserveerd aan eigen grond. (Off. mod. niet aanwezig).

Alzoo vinden wij de reserve zonder eenige steile berekeningen, en enkel gegrond op de ervaring van den inlander zelven. Die eigen tijd van braakligging met name, kan niet anders geboekstaafd worden dan na samenspraak met den landbouwer; zóózeer verschillen de plaatselijke omstandigheden. Ongetwijfeld waar door den geringen leeftijd der boomen, in verband met de beperkte krachten voor jaarlijkschen aanplant, slechts tot een betrekkelijk gering maximum van aanplant valt te komen, is de kans om bij afloop van een plantperiode op onontgonnen gronden beslag te leggen, grooter, dan waar dat maximum reeds een veel aanzienlijker uitgestrektheid inneemt, en wijl, bij de weinige zorg voor den grond, afgeschreven plantsoenen zelfs na jaren en jaren braakligging, nog hoogst ongeschikt voor herplanting blijken, zoo zal men zeker wijs handelen,

om de gelegenheid niet onbenut te laten, waar deze een breederen cyclus kan openen. Dit namelijk dat verbreeden van den cyclus in het belang der braakligging - moet dan ook de leidende gedachte zijn bij het bepalen eener reserve, grooter dan volstrekt noodig schijnt.

Wel is het ook volkomen behartigenswaardig, wat de Nota schrijft: ,,Is het terrein iets grooter dan strikt noodig is, dan is het toch verkieslijk het maar in zijn geheel te reserveeren, indien men daardoor althans tot betere begrenzing komt. Heeft b. v. de dèsa A noodig 25 bouws, maar is het daartoe aan te wijzen grondstuk goed afgerond behoorlijk begrensd - groot ongeveer 28, dan reserveere men in rubriek 5 niet 25 maar 28 bouws." Doch dit behoort weder tot die kleine aanwijzingen, welke vanzelf voortvloeien uit plaatselijke kennis, beleid en practisch inzicht en betreffen alzoo geen bepaalde beginselen.

Hiermede zijn nu de beginselen van een rationeel ingerichten reserve-legger uiteengezet: of deze volstrekt noodig zij, is natuurlijk een zaak, die hier buiten beschouwing wordt gelaten; maar als hij aan de behoeften van den dienst behoort te voldoen, dan zal men verplicht zijn om hem in te richten gelijk ik hier aangaf en waarvan het model aan het einde van dit opstel als bijlage volgt.

Dat overigens zulk een register niet ieder jaar opnieuw moet bewerkt worden ligt in het karakter van een legger. Mogen zich ook de dèsa-omstandigheden eenigermate wijzigen, met name ten aanzien van het getal dienstplichtigen, daarvoor behoeft de legger niet te worden veranderd, want alles is toch slechts ongeveer, gemiddeld; kleine veranderingen mogen geen noemenswaardigen invloed op eindcijfers uitoefenen, die slechts globaal worden genomen. Niet genoeg kan het herinnerd worden, dat de koffieboomen zich te weinig leenen tot een kazernetucht met militaire sterktestaten, juiste menageboeken, enz.; maar enkel tot een generaal beheer, dat zich voor het afdalen in bijzonderheden moet wachten, wil het middel de administratie- niet het alles doodende hoofddoel worden. Men neme dus de eens berekende en aangewezen reserve, behoudens blijkbare later te ontdekken fouten, als vast aan, en opene voor de volgende jaren een eenvoudig Bijhoudingsregister, dat begint met de rubriek Werkelijk voorhanden aan Nog ongebruikte gronden, aan Braakiiggende tuinen, aan Levende plantsoenen, en men eindige dit register met de uitkomst, die men verkrijgt, wanneer men vermeerdert en vermindert, hetgeen blijkens de verbalen van aanplanting en afschrijving, Lts. E en D, op te tellen of af te trekken valt.

[ocr errors]
« ZurückWeiter »