Abbildungen der Seite
PDF
EPUB

industrie gewild, en niet, zooals de schrijver beweert, slechts een vierde hunner oppervlakte

Nog erger draaft hij door op bl. 276. Op niets steunt de daar beweerde mogelijkheid dat de bosschen (welke? ook de wildhoutbosschen?) op Java pro rata minstens de helft der netto-winst van de bosschen in Duitschland kunnen afwerpen, naar welke berekening hij een mogelijke winst aanneemt van bijna zes millioen gulden. Alles grondt zich daarbij weder op den gunstigen toestand in de residentie Japara, en ook daarvoor neemt hij nog geheel willekeurige stellingen aan. Zulk geschrijf leidt tot niets. Hij vraagt of het te verwonderen is dat het publiek weinig vertrouwen in het korps technische boschambtenaren toont. Bij hetgeen hij over het Boschwezen opdischt, passe hij die vraag met het volste recht op zich zelf toe. Wil hij trachten door openbare behandeling de goede zaak te bevorderen, hij doe dit dan op de wijze als zijn jongere collega Bruinsma (Silvicola), wiens in het Tijdschrift voor Nijverheid en Landbouw in Nederlandsch-Indië, jaargang 1880, geplaatste, degelijke, zakelijke stukken, ter aanbeveling van Staatsexploitatie der djati-bosschen, terecht algemeene aandacht hebben getrokken. Alleen zulke, met, bewijzen gestaafde, grondige betoogen leggen gewicht in de schaal.

Met betrekking tot zijn klacht dat de Regeering niet voldoende omtrent de meest voordeelige wijze van boschexploitatie wordt ingelicht, moet ik den schrijver nog mededeelen, dat alle gewenschte veranderingen steeds onder hare aandacht worden gebracht, maar dat zij het niet noodig acht van die voorstellen of beraadslagingen aan hem mededeeling te doen.

Batavia, Maart 1881.

J. W. H. CORDES,

Inspecteur van het Boschwezen.

EEN OPMERKING

BETREFFENDE DE THEORIE WELKE TIEN EEUWEN GELEDEN

OP JAVA VOOR LANDEIGENDOM GOLD.

Mijnheer de Redacteur!

Dezer dagen den hoogleeraar Kern ontmoetende, nam ik de gelegenheid waar, ZHGL. te vragen, of, naar zijn oordeel, in de door hem gepubliceerde oorkonden waarover handelt het artikel in de Indische Gids, April, pag. 770 eenige grond bestaat voor de door den auteur van het laatste geuite vooronderstelling, als zouden dẹ gronden, die aan Mijnheere te Bodhinimba zijn verkocht, hebben behoord tot een markgenootschap, dat bij die gelegenheid verdeeld is

geworden. Het antwoord, dat ik van den heer Kern ontving, luidde ontkennend; tevens gaf hij mij te kennen, dat het woord parawargga (Plaat II) dat wellicht tot die vooronderstelling aanleiding heeft gegeven, een categorie van rijksgrooten of ambtenaren aanduidt, het kan zijn familieleden van den Vorst, 1) maar, aangezien dat niet zeker is, heeft hij het woord vertolkt met den algemeenen term van Prijaiji's. Volgens de oorkonde uit de 14de eeuw werd het privilegie van vrij rechtsgebied destijds opnieuw verleend aan Vrouwe Paroh, welke daarbij werd verklaard te zijn: »het hoofd van de genooten, die het gebied van Bungur hebben te genieten". Het woord hier met »genooten" vertaald is sama-sanak, welke uitdrukking zoo deelde mij de heer

--

Kern mede niet slechts familieleden, maar ook vrienden omvat. Het waren buyut's d. i., zooals uit de oudere oorkonde blijkt: burgervaders, hoofden van plaatsen in Bungur gelegen.

Waarin nu het »genot" bestond dat aan de parawargga oorspronkelijk en later aan Mijnheere te Bodhinimba of zijne rechtverkrijgenden toekwam, wat den grond zelf of zijn inkomsten betreft, blijkt alleen eenigermate uit Plaat IV en Va, waar men aangeduid vindt, welke grondstukken moesten dienen voor het onderhoud van den Çiwatempel, den priester en de daar verder genoemde personen waaronder ook volgelingen van Mijnheere te Bodhinimba, die den grond zelven zouden bebouwen.

Het waarschijnlijkst is, dat men in deze stukken aantreft voorbeelden van concessiën van inkomsten door den Vorst verleend aan be. paalde personen en hun afstammelingen, om in zijn plaats de inkomsten van bepaalde gronden te mogen genieten.

De nog bestaande perdikan désa's op Midden-Java zijn oorspronkelijk door dergelijke schenkingen ontstaan, in den regel, zooals ook met die aan Mijnheere te Bodhinimba het geval was, met een godsdienstig doel.

Het is mogelijk dat het recht op den grond door de parawargga uitgeoefend van gelijken aard is geweest als dat, hetwelk op pag. 4 van het Tweede Gedeelte van het Eindrésumé is beschreven, en dat die gronden op last van hen of hun voorzaten waren ontgonnen door hun onderhoorige lieden, daar zij het recht hadden over die gronden bij verkoop te beschikken.

Hoe dit zij, eenig bewijs dat zij markgenooten zouden geweest zijn, is in geen geval aangetroffen en ook zeer onwaarschijnlijk bij hetgeen ons thans van de vroegere toestanden op Java bekend is.

Ten slotte wensch ik nog op te merken dat in deze oorkonden

1) In dien zin komt kewargaän voor in het Tweede Gedeelte van het Eindrésumé van het in 1868/9 op Java gehouden onderzoek pag. 3, en Bijlage A pag. 4.

overal sprake is uitsluitend van prijaiji's en aanzienlijken en van hun privilegiën en rechten, geheel in overeenstemming met hetgeen herhaaldelijk bij het onderzoek op Midden-Java is verklaard, dat de rechten der opgezetenen en bebouwers door de Vorsten en hun gedelegeerden als niet bestaande werden aangemerkt.

Leiden, 19 Mei 1881.

Mr. W. D. BERGSMA.

BARGOENSCH IN DE MINAHASSA.

In het Mei-nummer van de Indische Gids kwamen een paar staaltjes voor van dieventaal in Indië, en werd gevraagd of daarvan elders in Indië ook sporen gevonden werden.

Dewijl ik hierop bevestigend kan antwoorden, en in staat ben, daarvan een kleine bijdrage te leveren, wensch ik hier kortelijk mededeeling te doen van enkele staaltjes van dergelijke verduistering of onkenbaarmaking van de taal, die men spreekt, ook in de Minahassa van vroeger niet vreemd, en nog in gebruik.

Eigenlijke dieventaal", bepaald en opzettelijk alleen in gebruik bij lieden van het dievengild, bestaat er niet; misschien wel een gevolg van de niet aanwezigheid van dievenkomplotten. Maar wel heeft men bijzondere woorden voor het patoei of dobbelspel het topho der Chineezen. Men noemt dat euphemistisch: makan katjang. Overigens heeft men allerlei vreemde woorden bij dit spel, die zelfs later burgerrecht hebben gekregen en toepassing bij andere zaken, om winst en verlies aan te duiden, enz.

Evenwel heeft men andere wijzen om zich voor niet-ingewijden onverstaanbaar te maken, en dat op zeer onderscheiden manieren. Enkele voorbeelden daarvan wil ik hierbij aangeven, die het karakter genoegzaam aantoonen.

In de vroegere periode kende men bij de Alifoeren alleen het omzetten der lettergrepen; toen men later ook kennis had gekregen van het letterschrift, zette men het geheele woord om naar de volgorde der letters. Naar de eerstgenoemde wijze van omzetten, werd: wale lewa (huis) en

[merged small][merged small][ocr errors][merged small][merged small]

In volzinnen verkrijgt men dan naar de eerste manier, in het Tondano'sch dialect:

Sei sija si makelang mana lalan? (Wie is het die op den weg loopt?) dat omgezet wordt in: Eis asi is langkema nama lanla?

Hierbij valt op te merken dat enkele éénlettergrepige woorden worden omgezet naar den klank, waardoor dus bijna een omzetting van letters plaats vindt: si wordt is; sei wordt eis.

Voor: Sapa 'n ikapaär-moe? (Wat wilt gij?) zegt men: Pasa ni arpakai-oem?

En in Tonsea'sch dialect:

Kalo! mange wisa kou? (Vriend! waar gaat gij heen?) Loka! ngema sawi ouk?

Mange aki oemah, kalo! (Gaan (ik ga) naar den tuin, vriend!)
Ngema kia mahoe, loka!

Leos okan; kita doea mawadi. (Goed, wij twee gaan zamen.)

Osle kano; taki adoe diwama.

Dat men zich nu en dan afwijkingen veroorlooft, en i. pl. v. osle ole of sole bezigt, zal wel niet behoeven gezegd te worden: het is een ongebonden taal, zonder contrôle. Alleen geeft het gebruik bij pas beginnenden dikwijls aanleiding tot luidruchtige hilariteit.

In den lateren tijd hoorde ik in het Alifoersch te Tondano zeggen: is owel, i. pl. v. si lewo, d. i. de ondeugende of slechte; en i. pl. v.

paär kan kou? (wilt gij?)

omgezet: raap nak ouk?

En Toeama itii ja talaoes lewo. (Die man is zeer slecht)

is omgezet: Amaout iiti aj saoelat owel.

Ook in het Maleisch, dat hier vooral aan het strand op grootere plaatsen, reeds sedert een paar eeuwen min of meer bekend is, maar door vermenging van allerlei en elkander vreemde bestanddeelen zeer onzuiver is, heeft men dergelijke woordomzettingen toegepast, en wel op onderscheiden manieren.

De eenvoudigste omzetting is weder die der lettergrepen. Men heeft: Mana itoe dija? (Waar is dat?)

omgezet in Nama toei adi?

Djaga baê-baê

wordt: Gadja eba-eba.

(Pas goed op)

En: Kau pigi sama-sama? (Gaat gij meê?

wordt: Auk gipi masa-masa?

Vreemder klinkt echter een taalverduistering, die men te Kema en elders vindt in het Maleisch. Voor

Ini dija sapa poenju roemah? (Wiens huis is dit?)

Hoort men: Ingkinini dingkinija sangkanapa poengkoenoenja roeng

koenoemah?

Voor: Dapat dimana koeda bagoes ini? (Van waar hebt (gij) dit mooie paard?)

zegt men: Dangkanapa dimangkanana koengkoenoeda bangkanagoes ingkinini?

En de Badjo's, die hier langs de kusten zwerven, en zich ook hier en daar vestigen, hebben weder hun eigen idioom van Maleisch, en een eigen wijze van de taal voor anderen onverstaanbaar te maken. Zij zeggen voor:

Mana, kata, pisang itoe? (Waar is de pisang?)

Manoné, katoté, pisoseng itoté ?

Voor: Kita trada tahoe. (Ik weet het niet.):

Kitote tradode tau-o-e.

Voor: Sapu poenja badjoe bagoes ini? (Van wie is dit mooie baadje?) Sapope poenjonjé badjodje bagoges inoné?

Met deze staaltjes meen ik te kunnen volstaan. Het is alleen een mededeeling om de curiositeit; voor de taalstudie heeft zij geene waarde hoegenaamd.

Rotterdam, 23 Mei 1881.

GRAAFLAND.

INLANDSCHE DIEVENTAAL

In de rubriek >Wetenschap en Industrie" wordt onder bovenstaand opschrift in de Indische Gids van Mei het een en ander medegedeeld over de termen die de misdadigers in Pundjab gebruiken om hun gesprekken voor anderen onverstaanbaar te doen zijn. Ook wordt de vraag gesteld of er ergens in N. I. het bestaan van een dieventaal is waargenomen en bouwstoffen voor een grooter of kleiner woordenboek van >>Native slang" bijeengebracht zijn.

Ter hoofdplaats van Sumatra's Westkust is inderdaad door de politie een zoogenaamde dieventaal opgemerkt, en het is, bij de algemeen bekende verspreiding der gestrafte misdadigers in Indië, meer dan waarschijnlijk dat hetzelfde jargon ook in andere hoofdsteden bekend zal zijn.

Tijdens mijn verblijf op Sumatra kwam ik in het bezit van een lijstje, waarop ruim vijftig van die woorden en zelfs een paar zinnetjes geschreven staan. Die allen zien er op het eerste gezicht vreemd genoeg uit, maar bij nadere beschouwing blijkt alras, dat de lettergrepen

« ZurückWeiter »