Abbildungen der Seite
PDF
EPUB

zelfden weg van beperking en vereenvoudiging, ook voor zooveel de aanraking betreft van de plaatselijke met de gewestelijke bureau's van deze met de departementen van algemeen bestuur, nog veel verricht kan worden, dat daadwerkelijke verlichting mede zou brengen. >Daarvoor is het noodig, dat meerdere uitvoerige voorschriften omtrent correspondentie als anderszins worden vastgesteld, dan thans reeds bestaan.

»Zij verwacht veeleer heil van de vereenvoudigingen die de verschillende bureau-chefs, ieder binnen den kring zijner bevoegdheid, zonder nadeel voor den dienst uitvoerbaar zullen achten; maar moet er op aandringen, dat met die vereenvoudiging een ernstig begin worde gemaakt en elke chef zich gestadig zal beijveren om allen noodeloozen omslag te vermijden en het schriftelijk werk, voor zooveel doenlijk, tot een minimum te beperken.

>De navolgende algemeene opmerkingen en wenken kunnen wellicht de vervulling van die taak vergemakkelijken.

>In de eerste plaats zij dan gewezen op de vele periodieken, die zoowel door het Europeesch als inlandsch personeel aan hooger autoriteit worden toegezonden.

>Der Regeering is bericht, dat vele van die bescheiden hoegenaamd geen nut hebben; daaronder sommige voorkomen, die betrekking hebben op thans reeds vervallen regelingen; van andere korten tijd na de opzending ook recapitulatiën geregeld plegen ingediend te worden, en de gegevens, in sommige vermeld, ook in andere opgaven worden aangetroffen.

>Zelfs is verklaard dat er periodieken zijn, waarvan men op de plaats zelf, waar zij geregeld werden ingezonden, niet eens wist waarom zij indertijd waren gevraagd, noch waarvoor zij thans zouden kunnen dienen.

> Aan deze verspilling van krachten, tijd en papier dient zoo spoedig mogelijk een eind te komen.

»Niet te onpas mag ook hier de herinnering geacht worden aan het besluit van 6 October 1864, No. 27, waarbij de hoofden van gewestelijk bestuur zijn uitgenoodigd om bij het maken van wijzigingen in regelingen, door hun voorgangers tot stand gebracht, ook ter vermijding van verwarring in de uitvoering van de zijde der inlandsche hoofden, steeds de meeste omzichtigheid te betrachten en te doen betrachten door de hun ondergeschikte ambtenaren en om, waar het zaken geldt van eenig belang, niet tot verandering of hervorming over te gaan, zonder vooraf verkregen machtiging der Regeering.

>> Voor zoover afschaffing van sommige als noodeloos geachte periodieken van de Regeering afhankelijk is, zal Zij gaarne dienaangaande voorstellen ontvangen en in overweging nemen, doch dit zal niet mogen weerhouden om in eigen boezem rond te tasten en al dadelijk af te schaffen wat daarvoor vatbaar blijkt.

>Het is mitsdien Haar wensch, dat UEdG. gezet zal nagaan tot welk doel de verschillende periodieke stukken, welke UEdG. ontvangt, worden gebruikt en of die inzending wel bepaald noodig is, ten einde daarna het noodige te verrichten of voor te stellen voor hetgeen niet dadelijk vereischt wordt..

»Tevens is het Haar verlangen, dat, na de zuivering, geen nieuwe periodieken zullen worden gevorderd, dan na Haar machtiging daartoe verkregen te hebben.

>>Nauw in verband met het voorafgaande, staat het misbruik om stukken in duplo of triplo in te dienen, waarvan slechts één exemplaar voldoende is en het schrijven van geleidebrieven.

>> Voor zooveel die laatste betreft, zij in herinnering gebracht, dat reeds bij Staatsblad 1871 N°. 30 en later bij de circulaire, opgenomen in N°. 89 van het Bijblal op het Staatsblad van Nederlandsch-Indië, werd opgemerkt, dat het niet noodig is om periodieke staten en rapporten, enz. van geleide-missives vergezeld te doen gaan.

>> Geleide-brieven zijn in den regel als overdaad te beschouwen en kunnen veelal vervangen worden door eenvoudige bekendstelling van het adres van de autoriteit, voor wie het stuk bestemd is.

>> Een ander groot kwaad is het voeren van correspondentie over elke zaak, de geringste niet uitgezonderd, met directe ondergeschikten op dezelfde plaats gevestigd.

»Zoo meenen sommige assistent-residenten in elke zaak, op de contrôle betrekkelijk, den hun toegevoegden en op hun plaats woonachtigen aspirant-contrôleur schriftelijk te moeten kennen, ja, worden dikwijls aan deze jonge en onbedreven ambtenaren schriftelijke adviezen gevraagd over de onderwerpen, waaromtrent zij uit den aard der zaak noch kennis noch ervaring hebben kunnen opdoen.

>> Aan deze neiging om alles op het papier te behandelen, die tengevolge moet hebben, dat de besturende en contrôleerende ambtenaren maar al te veel aan de schrijftafel worden gehouden, dient paal en perk te worden gesteld.

>> Er zijn tal van zaken, die even goed, zoo niet beter, mondeling of bij notatje kunnen worden afge laan, en dusdanige behandeling van zaken moet, voor zooveel ondergeschikten, op dezelfde plaats gevestigd, betreft, regel en geen uitzondering zijn.

»De Regeering is van oordeel, dat de hoofden van gewestelijk bestuur, door te dezen opzichte voor te gaan en verder door nauwlettend toezicht op de ondergeschikte afdeelingschefs en ambtenaren een snelle afdoening van zaken zeer in de hand kunnen werken.

>> Werd hierboven reeds met een enkel woord gewag gemaakt van het vragen van adviezen aan de tot beoordeeling van het onderwerp onbevoegde personen, in het algemeen moet ook worden opgemerkt, dat meestentijds in de raadpleping van de verschillende autoriteiten beperking wenschelijk is te achten.

»Voor zooveel de hoofden van gewestelijk bestuur betreft, is het in elk geval niet noodig, dat zij steeds schriftelijke adviezen zullen

vragen.

»Veel kan op de menigvuldige bijeenkomsten der ambtenaren worden besproken, en ook bij die gelegenheden hun gevoelen ingewonnen worden omtrent de aan de orde gestelde vraagstukken.

>> Ook dient in het algemeen in het oog te worden gehouden, dat zooals reeds in het besluit van 29 Juli 1834 n'. 1 (Staatsblad n°. 35) werd opge.nerkt, de last om te dienen van consideratiën en advies is een bevel, persoonlijk gericht tot den geadresseerde, hetwelk

niet zonder noodzaak aan een ondergeschikte kan worden overgedragen.

Ten slotte wordt er Uw aandacht op gevestigd, dat een oordeelkundige behandeling van vele zaken bij staten of registers omslachtige brieven of rapporten kan vervangen en dikwijls tot besparing van veel werk leiden kan.

>Op bekomen last heb ik de eer de vorenstaande opmerkingen in Uw bijzondere aandacht aan te bevelen en U Edg. te verzoeken, over 6 maanden te willen rapporteeren wat in de bovendoelde richting door UEdg. is tot stand gebracht."

Deel II, 1881.

Correspondentie-Artikelen.

EEN WOORD

NAAR AANLEIDING VAN HET ARTIKEL: »DE EXPLOITATIE VAN 'S LANDS

BOSSCHEN OP JAVA", in de Indische Gids, Februari 1881.

In het Februari-nommer van dit tijdschrift las ik een, niet onderteekend, artikel over de exploitatie van 's lands bosschen op Java, waartegen ik bedenkingen heb in te brengen.

De schrijver zegt in de inleiding van zijn stuk dat hij het gebruik van technische termen zooveel mogelijk zal vermijden om ook voor den leek begrijpelijk te zijn. Maar hij had dan toch nog beter gedaan zulke naar zijn meening onbegrijpelijke woorden te bezigen dan een scheeve, onjuiste voorstelling van zaken te geven en bovendien nog met cijfers voor den dag te komen die ten eenenmale uit de lucht gegrepen zijn. Daardoor wordt het publiek misleid. Toch hebben wij hier te doen met iemand die 't beter weten kon en weten moest, want uit zijn mededeelingen omtrent zijn handelingen in de residentie Japara blijkt, dat de houtvester die het beheer voert over de bosschen in dat gewest, schrijver is van dat stuk. Zijn overigens niet te misprijzen ijver om tot een exploitatie der bosschen voor rekening van den Staat aan te sporen speelt hem leelijke parten.

Zijn artikel volgende, heb ik de onderstaande opmerkingen:

Op bl. 263 begint hij met willekeurig aan de bestaande Djati-bosschen een waarde op te dringen die zij niet bezitten. Het gaat niet aan die bosschen te bezwaren met een onkosten-kapitaal van f 860.47 per bahoe, en te verlangen dat minstens die prijs bij den verkoop van het op stam staand hout bedongen wordt. De factoren, die hem tot dat cijfer brengen, moeten zeer zeker in rekening gebracht worden bij de waardebepaling der toekomstige geregelde kostbare bosschen, welke

de Staat aanlegt en onderhoudt, doch kunnen niet gelden voor de tegenwoordige, oorspronkelijke en daarbij schromelijk gehavende Djatibosschen van de meest uiteenloopende gesteldheid maar meerendeels met een zeer geringe hoeveelheid hout. Deze bosschen moeten geleidelijk opgeruimd en door anderen van beter gehalte worden vervangen. Eerst wanneer dat is geschied en men heeft, zooals nu reeds uit kleine 40. tot 50-jarige geregelde perceelen is te berekenen, te doen met djati-bosschen die minstens het viervoud van de houtmassa der tegenwoordige bosschen opleveren, kan van het kapitaliseeren der kosten van aanleg en grond waarde sprake zijn. Terwijl de Staat er naar streeft zulke bosschen te vormen, zooals sinds lang met uitstekend gevolg in Tegal, Pekalongan, Rembang en andere residenties geschiedt, en naar ik hoop ook aan den houtvester van Japara gelukken zal, is 't maar zaak met de tegenwoordige djati-bosschen, waaronder weinig werkelijk goede voorkomen, zooveel mogelijk duurzaam zijn voordeel te doen. Deze bosschen, met hun luttele houtmassa, denkbeeldig in kostbare bosschen te hervormen en daarvoor dan een prijs van minstens f 860.47 per bahoe te verlangen, is dwaasheid. Onzinnig noem ik dan ook zijn gevolgtrekking dat de Staat dientengevolge jaarlijks ruim 18 ton prijs geeft.

Maar ik heb bovendien ook voor later bedenkingen tegen zijn begrooting van het grondkapitaal. Hij stelt (naar welken maatstaf?) de waarde van een bahoe boschgrond op f 40 en komt dan tot een cijfer van f 432.36, van het eventueel te oogsten product af te trekken grondkapitaal. Die waarde van f 40 per bahoe mag aangenomen worden voor humusrijke gronden, waarop ook de djati snel groeit en spoedig zijn vollen wasdom bereikt, zooals het geval is in het zuiden der afdeeling Kendal van de residentie Semarang en enkele andere streken, maar die maken voor de djati-bosschen de minderheid uit. Verreweg de meeste staan op zeer schrale gronden, die rijk zijn aan kalkverbindingen, zooals het lage neptunische kalkgebergte dat zich uitstrekt van den Oostelijken voet van het Oengaran-gebergte in Semarang tot in de residentie Soerabaja. Daar behooren de djati-bosschen vooral te huis. De boomen groeien er langzaam, maar zij leveren het beste, sterkste, duurzaamste hout. Die gronden zijn echter bijna geheel ongeschikt voor veldcultuur; slechts kalkbranders vinden er gelegenheid tot de uitoefening van hun bedrijf. Het willekeurig gestelde cijfer van f 40 per bouw is daarom voor die gronden veel te hoog.

Ik moet zijn op dezelfde bladzijde voorkomende bewering tegenspreken, dat alleen schoone en gemakkelijk te exploiteeren bosschen uitbesteed worden. Ook deelen daarin schrale, gedevasteerde en ver van groote marktplaatsen gelegen boschterreinen, zooals thans plaats

« ZurückWeiter »