Abbildungen der Seite
PDF
EPUB

is? Wat baat het, of er al schatten aan het onderwijs worden te koste gelegd (gelijk ten onzent sedert de laatste vijftien jaren het geval is), zoolang de school niet geplaatst is te midden van een Christelijke maatschappij, hoe klein dan ook, die zelve in ruime mate de vruchten van het Christelijk onderwijs plukt?

Nu zal zeker niemand beweren, dat op Java de steden, immers voor het meerendeel de brandpunten van Mohamedanisme en tevens die der onzedelijkheid, de steden met hare legers van Hadji's, Santri's en Prijaji's) de aangewezen plaatsen zouden zijn voor de stichting van inlandsche Christengemeenten of voor de oprichting van Christelijke Zendingscholen. Neen, onder de landbouwende bevolking, waar veelal minder fanatisme en onzedelijkheid heerscht, trachte de Zending haar eerste veroveringen te maken, om, zoodra haar dit gelukt is, hare eerstelingen te bewegen tot het stichten van kleine landbouwkoloniën of zelf ontgonnen gronden.

Ziet, daar moeten we heen. Niet van de steden, maar van het platte land (men vergeve mij deze voor Indië minder juiste uitdrukking) moet m.i. de Evangelisatie uitgaan. De bloeiende gemeenten in den Oosthoek zijn voor deze stelling de meest sprekende bewijzen. In de dèsa moet de zendeling zich vestigen, en de onderwijzer moet er zijn rechterhand zijn. Reeds lang dan ook was het mijn begeerte, om mij in het midden van onze gemeente te kunnen nederzetten, die ook hier buiten de hoofdplaats gevestigd is. Maar in het gehucht onzer Christenen gaat dit niet vanwege de ongunstige ligging, en ook heb ik dáár, d. w. z op gouvernementsgrond, niet den minsten waarborg, dat er zich niet langzamerhand Mohamedanen van onzedelijken levenswandel zullen komen vestigen, die ik niet zou kunnen weren. Het is daarom, dat ik het initiatief genomen heb tot het stichten een onderneming, die zich ten doel stelt, het plan van mijn vader, eenigszins gewijzigd en veel vereenvoudigd, te verwezenlijken. Een landbouwonderneming dus, aanvankelijk op kleine schaal, bepaald ten dienste van de Evangelisatie. Mocht dit kleine begin aanleiding geven, dat weldra algemeen door de Zending proeven op dit gebied worden genomen, en mochten dan ook geloovige kapitalisten er zich toe laten vinden, om het oorspronkelijke, stoutere plan van mijn vader te volvoeren, en zoo allengs Java voor zijn 2) Ratoe Adil, d. i. voor Christus te helpen veroveren!

van

Na aan de plaatselijke autoriteiten mijn voornemen te hebben medegedeeld, en door hare ingenomenheid met het plan aangemoedigd, begaf ik mij op weg om op aanwijzing van onze land bouwende Christenen. woeste gronden voor het doel geschikt, te zoeken. Weldra had ik het geluk binnen deze residentie een geschikt terrein te vinden, voor de stichting van een kleine landbouwonderneming gunstig gelegen aan een zeer goed te berijden binnenweg, in een gezond en aangenaam oord. Ik heb vervolgens de verlangde gronden laten afbakenen en ze voorloopig doen opmeten en in kaart brengen, waarop ik met overlegging van de schetskaart per request aan den Resident

Santri's, leerlingen van priesterscholen; Prijaji's, inlandsche ambtenaren. Ratoe Adil, rechtvaardige koning.

mijn voornemen heb te kennen gegeven, om die gronden tot een uitgestrektheid van 200 bahoe in erfpacht, voor den tijd van 75 jaren aan te vragen, ten einde ze door inlandsche Christenen te doen beplanten met rijst, tweede gewassen en vruchtboomen.

Het gewestelijk en plaatselijk bestuur toont zich zeer genegen om mijn verzoek te ondersteunen. Achtenswaardige mannen, alleszins bevoegde beoordeelaars, hebben van hunne instemming met het plan blijken gegeven. Onze Christenen juichen het plan zeer toe, en zijn over 't algemeen van meening, dat het mij, bij de zeer milde voorwaarden die ik stel, niet aan opgezetenen zal ontbreken. Ook van menschen buiten de gemeente kreeg ik reeds een en andermaal aanzoek, om zich op de aantevragen gronden te mogen vestigen.

Mijn voornemen is, wanneer mij het verlangde perceel in erfpacht mocht worden afgestaan, daarvan gedeelten van minstens 1 bahoe in huur uit te geven aan inlandsche Christenen, of ook aan niet-Christenen, die van een goed zedelijk gedrag zijn, en genegen zijn zich bij de eersten aan te sluiten. Allen, die zich op dien voet daar wenschen te vestigen, gaan met mij een contract aan, waarin verschillende bepalingen worden opgenomen, die de strekking hebben, het gebruik en het verhandelen van opium, de onzedelijkheid, de veelwijverij, de afgo. derij, de dronkenschap, de oneerlijkheid, het spel, het woekeren, enz. tegen te gaan; daarentegen de zedelijkheid, zindelijkheid, veiligheid. orde, arbeidzaamheid, benevens het trouw school- en kerkbezoek, alsmede de viering van den Zondag als rustdag te bevorderen. Alleen zij, die zich aan deze voorwaarden willen onderwerpen, kunnen als opgezetenen worden toegelaten. Hun, die zich na hunne vestiging aan eenig misdrijf schuldig maken, of handelen in strijd met de bepalingen van het contract, kan het langer verblijf op de onderneming worden ontzegd.

De ontginning van de in huur uitgegeven gronden wordt geheel door de opgezetenen bekostigd, en de opbrengst blijft dan ook geheel hun eigendom. Zij betalen daarvoor jaarlijks een matige huursom, de gewone landrente, die zij op gouvernementsgrond zouden moeten opbrengen, niet te boven gaande, en bovendien een zeker hoofdgeld voor de vrijstelling van heerendiensten. Uit hetgeen de opgezetenen mij opbrengen, kan ik jaarlijks den pachtschat, het hoofdgeld en de verponding aan het gouvernement betalen, en zelfs nog minstens een fonds van f 400.- overhouden, hetzij voor onderhoud van wegen, bruggen en waterleidingen, de verzorging van armen of het verschaffen van medicijnen. Dat overschot neenit toe, naarmate de onderneming meer uitgebreid wordt. Mettertijd wensch ik op de onderneming een kerk en een school te stichten, en er mij ook zelt zoo spoedig mogelijk metterwoon te vestigen, om door een dagelijkschen omgang met de opgezetenen hen godsdienstig, zedelijk en verstandelijk te ontwikkelen, te vormen en te beschaven. Heerscht er onder hen eenmaal eenige welvaart, dan moeten ook allen naar hun vermogen bijdragen tot het onderhoud van kerk en school en de verzorging van armen en ongelukkigen. Zoo leeren zij langzamerhand zelven de kosten te dragen voor de instandhouding van hun eeredienst. Buitendien staat het mij vrij, een gedeelte van den gepachten grond te reserveeren, en

zelf te doen bewerken, om de geheele opbrengst te besteden ten bate van de onderneming of wel ten voordeele van de armen. Eventueele overschotten, die niet dadelijk benoodigd zijn, worden tijdelijk in de spaarbank belegd. Intusschen wensch ik steeds van het beginsel uit te gaan, dat hetgeen de onderneming opbrengt, ook uitsluitend voor de onderneming zelve of voor de uitbreiding er van moet besteed worden.

Ik stel mij verder voor, door een geregelden aanleg van wegen, erven, enz. enz. op den gepachten grond een model-dèsa te stichten, die door netheid, zindelijkheid en orde uitmunt; want op dat punt laten de Javaansche dèsa's nog zeer veel te wenschen over, het gehucht onzer Christenen niet uitgezonderd.

Voor de zendingschool dient een flink terrein beschikbaar te blijven, waar de leerlingen geoefend worden in den landbouw. Wellicht kan dit mettertijd aanleiding geven tot den aanleg van een proeftuin (zooals onlangs door het »Indisch Vaderland" werd voorgesteld), waar de opgezetenen kennis kunnen maken met de voordeelen van een beteren landbouw en met nieuwe cultuurgewassen. Aan leerlingen, die na volbrachten leertijd de school verlaten, wordt, zoo zij dit verlangen, op de onderneming een stuk grond op de gebruikelijke voorwaarden ter bebouwing afgestaan. Ook zal het wenschelijk zijn hun de gelegenheid aan te bieden om zich in eenig handwerk te bekwamen, ten einde ook daardoor de welvaart van de onderneming te verhoogen.

Indien de fondsen er voor gevonden kunnen worden, moet mettertijd een Christen-dokter-djawa op een salaris van pl. m. f 50 per maand verbonden worden, en dit zou allicht de aanleiding kunnen wezen tot de oprichting van een Christen-hospitaal voor inlanders, waarin ook kranken uit naburige dèsa's konden verpleegd worden.

Het zal, na al het bovenstaande, onnoodig zijn, opzettelijk al de voordeelen op te sommen, die zulk een wijze van werken op den duur zoowel voor de school als voor de gemeente zou afwerpen. Een kern van ijverige, ontwikkelde, zedelijk levende Christenen, die dagelijks met den zendeling in aanraking komen en ook wat het maatschappelijke betreft, onder zijn gedurige leiding staan, zou natuurlijk voor de Evangelisatie in den omtrek van zeer veel waarde zijn. De zendeling zou door dien dagelijkschen omgang zijner gemeenteleden ook het aankomend geslacht grondiger leeren kennen, en omgekeerd. De kinderen uit de gemeente zouden, allen zonder uitzondering, geregeld en degelijk onderwijs kunnen ontvangen en ook na het verlaten der school onder het onmiddellijk toezicht van den zendeling kunnen blijven.

Dat alles is tot hiertoe ten onzent het geval niet, en kan het ook niet zijn, omdat de gemeente te ver van de hoofdplaats en bijgevolg van het domicilie des zendelings verwijderd is. Ook van kinderen van buiten de gemeente zou er veel meer kans bestaan dan nu, dat zij in de gemeente bleven wonen tot haar toetraden, omdat zij na het verlaten der school dadelijk een stuk grond ter bebouwing en wellicht een paar karbouwen ten gebruike konden ontvangen. De zendeling zou meer in de gelegenheid zijn ook de stoffelijke belangen. der gemeenteleden, die op de onderneming of in hare onmiddellijke

nabijheid gevestigd zijn, te behartigen en hen daardoor meer aan zich te verbinden. De verhoogde welvaart zou onder Gods zegen alras de opgezetenen in staat stellen, ruimer bij te dragen tot de instandhouding van hun eigen eeredienst en dit zou natuurlijk de zendingkas zeer ten goede komen.

Door belangstellende vrienden der Zending in Indië is bereids een som van f 197 50 voor de onderneming bijeengebracht. Dit nu is wel een verblijdend, maar toch nog pas een zeer klein begin; want nu reeds heb ik voor openkappen, afbakenen en voorloopig opmeten der gronden, alsmede voor reiskosten een som van f188 89 uitgegeven. Eerlang zal ik weer aanzienlijke uitgaven te doen hebben, n. l. voor het opmeten der gronden door een gezworen landmeter en voor het overnemen tegen taxatie van het djatihout, dat zich daarop bevindt; en later voor het aanleggen van een flinken weg, een paar houten bruggen en een waterleiding, en voor de voldoening van het hoofdgeld gedurende de eerste jaren, wanneer de opgezetenen nog niets kunnen opbrengen. Voor een en ander zal minstens nog wel een .som van 1500 noodig zijn. Daar ik met het oog op den geldelijken nood onzer vereeniging heb moeten besluiten, de zaak geheel voor eigen rekening, en dus ook, als men het zoo noemen wil, op eigen risico te ondernemen, ben ik wel genoodzaakt, de Christelijke liefdadigheid er voor in te roepen, aangezien ik van mij zelven geen middelen heb.

Vrienden der Zending, die een open oog en oor hebt ook voor de zedelijke en maatschappelijke ellende van den Javaan! ik verzoek U vriendelijk maar dringend, uwe gaven te willen offeren ten behoeve van de Onderneming voor landontginning en Evangelisatie in Japara". Hoe meer gelden er voor het doel inkomeu, naar die mate zal de onderneming ook op grooter schaal ingericht kunnen worden. De gelden die niet dadelijk benoodigd mochten wezen, zullen in de spaarbank worden belegd. Zoowel giften in eens als toezeggingen van jaarlijksche bijdragen zullen ons welkom zijn.

De handen uit den mouw en in Gods kracht aan het werk! Java heeft behoefte aan practische Evangelisatie. »Zoo eindigt de heer Jansz zijn voorstel, dat we gaarne aanbevelen, en waarvoor we ons bereid verklaren giften in ontvangst te nemen."

V.

MAATREGELEN TEGEN OPIUMSMOKKELAARS.

Een gewezen Indisch hoofdambtenaar had de goedheid ons een schrijven te zenden, waarin hij op grond van eigen ondervinding den raad geeft, tot wering van den sluikhandel goed bezoldigde spionnen in dienst te nemen, die te Singapore en elders de gangen van de smokkelaars nagaan.

Door zulk een spion werd ruim twintig jaar geleden de Resident der Lampongs in staat gesteld, een zeer belangrijke hoeveelheid opium te achterhalen.

Tot 1856 was de smokkelhandel daar bijna uitsluitend in handen van den Regent van Telok Betong, van den Dalm Mengoenang hoofd der Semangka- of Keizersbaai, en van Radhen Intan, hoofd der vier marga's Katimbang, Way Orang, enz. De hebzucht van den Regent, een gewezen zeeroover, bracht oneenigheid onder de drie bondgenooten te weeg, wat in 1856 de oorzaak van de expeditie onder Kolone! Waleson werd, maar de sluikhandel werd voortgezet op groote schaal, inzonderheid door hadji's, die via Singapore naar Mekka gaande of van Mekka terugkomende, in de Straits met smokkelaars connectiën hadden aangeknoopt.

Verschillende pogingen om de schuldigen te betrappen mislukten: de kusten der Lampongs zijn zóó uitgebreid en het aantal der eilanden. die tot bergplaatsen kunnen dienen is zóó groot, dat met de beschikbare bestuurs- en bewakingsmiddelen de clandestine invoer niet uit te roeien was.

De Resident kwam te weten, dat de anfioen door de hadji's met de kleine prauwen, die in het begin van den Oostmoesson, de kust volgende, peper, damar en gom-elastiek naar Singapore brachten, werd aangevoerd, en dat vervolgens de Zutphensche eilanden tot bewaarplaatsen dienden, waaruit dan het heulsap West-Java werd binnengesmokkeld, zooals Oost-Java van opium wordt voorzien door Bali, en de eilanden op de Westkust van Borneo, om en nabij de Kapoeasrivier, stapelplaatsen voor Midden-Java zijn.

Een oude Boeginees, die de smokkelaars kende en hun geen goed hart toedroeg, bewees den Resident goede diensten.

Op zijn raad werd een flink spion met een snelvarende prauw naar Singapore gezonden; die spion had bij de douane zijn kennissen, en deed bovendien onderzoek in de stad, en slaagde er zoo doende in, om te vernemen, wanneer de smokkelaars vermoedelijk naar de Lampongs zouden vertrekken, waarna hij vertrok om den Resident te waarschuwen. Zijn prauw was, gelijk reeds gezegd werd, een bijzonder vlugge zeiler; hij bleef dus den smokkelaars voor, en toen dezen de Lampongs bereikten, sloeg de Resident zijn slag, haalde een menigte kisten opium aan, en nam een 25 hadji's gevangen.

Dat bracht voor langen tijd den schrik onder de smokkelaars, en de pachter te Batavia verklaarde zelfs, dat dit van grooten invloed was op het debiet.

Zou hetzelfde middel thans nog niet kunnen dienen?

Men moet den opiumhande! aantasten in zijn bron, en dit kan niet geschieden dan met behulp van een goed georganiseerd en ruim bezoldigd spionnen-personeel. Die spionnen moeten een niet geringe vrijheid van beweging hebben, maar onder streng toezicht staan; wat Singapore betreft, onder toezicht van den Consul.

Voorts zijn noodig snelvarende prauwen (stoomers verraden zich te veel) om den residenten van de Lampongs, van de Westerafdeeling van Borneo, enz. tijdig van de komst der smokkelaars kennis te geven. Op Java kan de telegraaf te hulp geroepen worden.

Met die twee of drie middelen kan men zeer veel doen, en in 't belang van zedelijkheid, veiligheid en schatkist is het noodig, dat er krachtig tegen den opiumhandel worde geageerd.

« ZurückWeiter »